De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma

De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma


Скачать книгу
ging een rijtuig haar voorbij. Zij zag op en haar oogen ontmoetten die der dame, die in het rijtuig zat.

      In hetzelfde oogenblik was er iets, dat haar zeide dat dit haar godszuster was. De dame in het rijtuig was bleek en gebogen en had smeekende oogen. Giannita kreeg haar dadelijk zeer lief.

      „Gij zijt het, die mij zoo vele keeren verblijd hebt,” zei ze, „omdat ik zooveel vreugde van u verwachtte. Nu zal ik u misschien kunnen beloonen.”

      Giannita was plechtig gestemd, toen zij de hooge marmeren trap van het palazzo Palmeri besteeg, maar plotseling kwam er twijfel over haar.

      Wat kan God willen, dat ik voor haar zal doen, die in zulk een weelde is opgegroeid? dacht zij. Vergeet onze lieve Heer, dat ik slechts de arme Giannita van Diamante ben?

      Zij liet signorina Palmeri door een bediende zeggen, dat haar godszuster haar wenschte te spreken. Zij was verbaasd toen de bediende terugkwam en zei, dat zij niet ontvangen kon worden.

      Zou zij zich daarmee tevredenstellen? O, neen, o, neen! „Zeg de signorina, dat ik den geheelen dag op haar zal wachten, want ik moet haar spreken.”

      „De signorina zal over een half uur het paleis verlaten,” zei de bediende.

      Giannita geraakte buiten zich zelf: „Maar ik ben haar godszuster, haar godszuster, versta je mij niet?” zei ze tegen den knecht. „Ik moet haar spreken.”

      De bediende glimlachte, maar verroerde zich niet.

      Maar Giannita wilde niet afgewezen worden. Zij was immers door God gezonden. Dat moest hij toch begrijpen, zei zij en verhief haar stem. Ze kwam uit Diamante en was in twaalf jaar niet in Catania geweest. Zelfs tot gistermiddag vier uur had zij er niet aan gedacht hierheen te gaan.

      Denk eens, tot gistermiddag vier uur had zij er zelfs niet aan gedacht!

      De bediende stond onbeweeglijk. Giannita was op het punt hem haar geheele geschiedenis te vertellen om hem te bewegen haar binnen te laten, toen een deur opengerukt werd. Haar godszuster stond op den drempel.

      „Wie spreekt hier over gistermiddag vier uur?” vroeg zij.

      „Een vreemde vrouw wenscht u te spreken, signorina Micaela.”

      Nu snelde Giannita op haar toe. „Zij was volstrekt geen vreemde. Zij was haar godszuster uit Diamante, die hier voor twaalf jaar met donna Elisa geweest was. Herkende zij haar niet? Wist signorina Micaela niet meer, dat zij een granaatappel samen gedeeld hadden?”

      De signorina luisterde niet naar haar.

      „Wat gebeurde er gisteren om vier uur?” vroeg zij met grooten angst in haar stem.

      „Toen was het, dat ik Gods bevel ontving om tot u te gaan, godszuster,” zei Giannita.

      De andere keek haar verschrikt aan. „Ga met mij,” zei ze, alsof ze bevreesd was, dat de bediende zou hooren, wat Giannita haar wilde vertellen.

      Zij ging diep in de woning voordat zij staan bleef. Toen wendde zij zich zoo plotseling tot Giannita, dat deze verschrikte.

      „Zeg het mij dadelijk!” zei zij. „Pijnig mij niet, zeg het mij zoo vlug mogelijk.”

      Zij was even lang als Giannita, maar deze in geenen deele gelijk. Zij was veel tengerder gebouwd en zij, de dame van de wereld, had een veel wilder, ongetemder uiterlijk dan het meisje van het land. Alles wat zij gevoelde was op haar gelaat te lezen.

      Ze scheen zich in het geheel niet te kunnen beheerschen om het verborgen te houden.

      Giannita was zoo verbaasd over haar heftigheid, dat zij niet zoo spoedig een antwoord kon geven.

      Toen hief haar godszuster in vertwijfeling haar armen boven het hoofd en de woorden stroomden over haar lippen.

      Zij zei, dat zij wist dat Giannita Gods bevel ontvangen had om haar nieuwe ongelukken te berichten. God haatte haar, dat wist zij.

      Giannita sloeg haar handen in elkaar. God haar haten! Integendeel! Integendeel!

      „Ja, ja,” zei signorina Palmeri. „Zoo is het.” En daar ze zielsbevreesd was voor de tijding, die Giannita haar kwam brengen, bleef zij maar steeds doorpraten. Zij liet Giannita niet aan het woord komen, maar viel haar voortdurend in de rede.

      Zij scheen zoo geschokt te zijn door alles, wat haar in de laatste dagen overkomen was, dat zij zich in het geheel niet meer beheerschen kon.

      „Giannita kon toch wel begrijpen, dat God haar moest haten,” zei zij. „Zij had zoo iets vreeselijks gedaan. Zij had haar vader verloochend, haar vader verzaakt.

      „Giannita kende toch wel het vierde gebod.” Toen barstte zij opnieuw uit in tal van onstuimige vragen.

      „Waarom zei Giannita haar toch niet, wat zij haar wilde zeggen? Zij verwachtte immers niets anders dan kwaad. Zij was voorbereid.”

      Maar de arme Giannita kon niet aan het woord komen, want zoodra zij wilde spreken, werd de signorina bang en viel haar in de rede.

      Zij vertelde Giannita haar geschiedenis, als om deze te bewegen niet hard jegens haar te zijn.

      Giannita moest niet denken, dat haar ongeluk slechts daarin bestond dat zij niet langer een eigen rijtuig zou hebben, of een loge in het theater of mooie kleeren, of veel bedienden of zelfs een dak boven haar hoofd. Ook niet hierin, dat zij al haar vrienden verloren had, zoodat zij niet wist waar zij een schuilplaats zou zoeken; evenmin dat zij zulk een schaamte gevoelde, dat zij meende nooit weer de oogen te durven opheffen tot eenig mensch. Neen, het was nog iets veel vreeselijkers.

      Zij had plaats genomen en zweeg nu een oogenblik, terwijl zij van angst heen en weer wiegde.

      Maar toen Giannita nu begon te spreken, viel zij haar weer in de rede.

      Giannita kon niet denken, hoe haar vader haar had liefgehad. Hij had haar altijd laten leven in glans en heerlijkheid, gelijk een vorstin.

      Zij had niet veel voor hem gedaan, slechts hem heerlijke plannen laten verzinnen om haar te vermaken. Het was volstrekt geen opoffering geweest, dat zij niet getrouwd was, want zij had nooit een man zoo liefgehad als haar vader, en haar eigen thuis was prachtiger geweest dan dat van iemand anders.

      Maar toen was haar vader op een dag bij haar gekomen en had tot haar gezegd:

      „Zij willen mij arresteeren. Ze verspreiden het gerucht dat ik gestolen heb, maar dat is niet waar.”

      Toen had zij hem geloofd en hem geholpen zich verborgen te houden voor de karabiniers. En zij hadden hem tevergeefs gezocht in Catania, op den Etna en over geheel Sicilië.

      Maar toen de politie cavaliere Palmeri niet kon vinden, begon het volk te zeggen:

      „’t Is een voornaam heer en het zijn hooge heeren, die hem helpen, anders zou men hem reeds lang geleden gevonden hebben.”

      En toen was de prefect van Catania bij haar gekomen. Zij ontving hem lachend en de prefect deed alsof hij kwam spreken over rozen en over het mooie weer. Plotseling zei hij: „Wil de signorina dit kleine papier even inzien? Wil de signorina dit kleine briefje eens lezen? Wil de signorina letten op de onderteekening?”

      Ze las en las. En wat zag ze? Haar vader was niet onschuldig. Haar vader had het geld van anderen genomen. Toen de prefect weg was, ging zij naar haar vader.

      „Gij zijt schuldig!” zei ze tot hem. „Ge kunt doen wat ge wilt maar ik kan u niet meer helpen.”

      O, zij had niet geweten wat zij zei. Zij was altijd zoo trotsch geweest. Zij had niet kunnen dulden, dat er een smet op haar naam kleefde. Een oogenblik had zij gewenscht, dat haar vader dood was, liever dan dat dit haar moest overkomen. Misschien had zij hem dit ook gezegd. Zij wist niet precies wat zij gezegd had.

      Maar daarna had God haar verlaten. De vreeselijkste dingen waren gebeurd. Haar vader had haar aan haar woord gehouden. Hij had zichzelf aan het gerecht overgeleverd. En sedert hij in de gevangenis zat, had hij haar niet willen zien. Hij antwoordde niet op haar brieven, en het eten, dat zij hem zond, stuurde hij haar onaangeroerd terug. Dat was het vreeselijkste van alles. Hij scheen te denken, dat zij hem wilde dooden. Zij keek Giannita zoo angstig aan, alsof zij haar doodvonnis verwachtte.

      „Waarom


Скачать книгу