Algemene Kinderbijslagwet – AKW. Nederland
Algemene Kinderbijslagwet AKW Informatie geldend op 01-03-2012
Aanhef
Wet van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte kinderbijslagverzekering;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;
d. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland.
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
3. Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.
Artikel 4
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.
2. Als eigen kind wordt beschouwd het kind
a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn moeder wordt aangemerkt;
b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn vader wordt aangemerkt;
c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt;
d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;
e. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.
3. Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.
Artikel 5 [Vervallen per 01-01-1995]
Artikel 5a
Bij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid, en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Artikel 5b [Vervallen per 01-01-2001]
Hoofdstuk II. Kring der verzekerden
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4. Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat bij een niet rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, verzekerd zijn:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 6a
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Hoofdstuk III. De kinderbijslag
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat:
a. jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, of
b. jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:
a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;
b. het kind na het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt anders dan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichtingen is vrijgesteld;
d. het kind werkloos is.
3. Een kind als bedoeld