Individualisme en socialisme. Wilde Oscar
p>
Individualisme en socialisme
INDIVIDUALISME EN SOCIALISME
VOORAF
Merkwaardig lijkt mij Wilde's "Soul of Man under Socialism" – zoo luidt de oorspronkelijke titel dezer causerie – vooral als voorganger en tegenhanger der merkwaardigste beschouwingen in zijn "de Profundis." The Soul of Man under Socialism: eene toekomstig-gedachte verwezenlijking der menschelijke persoonlijkheid bij wege van vreugde. De Profundis: de voorshands mogelijke verwezenlijking dierzelfde persoonlijkheid bij wege van smart. Wanneer den schrijver na zijn gevangenschap langer en gelukkiger jaren bestemd waren geweest, zoû hij mogelijk in een derde geschrift de synthese dezer beide hebben gegeven? Het zoû een buitengemeen boek hebben kunnen worden. "De toekomst is wat kunstenaars zijn," zegt hij. En zijn niet kunstenaars de bevoorrechten in wie vroeger of later vreugd en leed samenbloeien tot éenzelfde schoonheid?
De menschelijke persoonlijkheid die in haar heidensche jeugd zich door vreugde meende te kunnen verwezenlijken, maar wier groei overwoekerd werd door de materiëele anarchie van het Romeinsche Keizerrijk; die in het Christendom met de materie trachtte te breken, maar zich in het eind erger dan ooit door stoffelijke misstanden ziet gefnuikt of belemmerd, kan de mogelijkheid eener duurzame eerlijke regeling dier materie niet anders begroeten dan als de eerste voorwaarde harer toekomstige vervolmaking. Eerst daarna zal zij als gemeen goed kunnen behalen de synthese van haar kindsheid en jongelingschap, van vreugd en leed, van Heiden- en Christendom.
20 Nov. 1913.
Het groote en voorname voordeel dat uit de invoering van het socialisme zoû voortkomen, is buiten twijfel: dat het socialisme ons ontheffen zoû van die onverkwikkelijke noodzakelijkheid om voor anderen te leven, welke bij den tegenwoordigen staat van zaken bijna iedereen onder haar zoo meêdoogenloozen druk houdt. Inderdaad, zoo goed als niemand ontsnapt haar.
Van tijd tot tijd in den loop der eeuw is het een groot geleerde als Darwin, een groot dichter als Keats, een schoonen kritischen geest als Renan, een opperst kunstenaar als Flaubert gelukt zich volkomen af te zonderen, zich buiten bereik te houden van de luidruchtige eischen der andere menschen, te staan "onder de dekking van den wand," zooals Platoon het uitdrukt, en op die manier de vervolmaking tot stand te brengen van wat in hem was, tot zijn eigen onvergelijkelijke winst en tot de onvergelijkelijke en duurzame winst der geheele wereld. Dit zijn echter uitzonderingen. Het meerendeel der menschen bederven hun leven met een ongezond en overdreven altruisme, of liever worden gedwongen het in die richting te bederven. Zij vinden zich omringd door afzichtelijke armoede, wanstaltigheid, hongersnood. Onvermijdelijk moeten zij door dit alles diep worden aangedaan. De gevoelsaandoeningen van den mensch worden schielijker in beweging gezet dan zijn verstandswerkingen, en zooals ik vóor eenigen tijd betoogde in een artikel over de werking der critiek: het is veel gemakkelijker eensgevoelig te zijn met lijden dan met de gedachte. Dienovereenkomstig nemen zij, met bewonderenswaardige, of al verkeerdelijk gerichte bedoelingen, met grooten ernst en overdreven sentimentaliteit, de taak ter hand om de euvelen die zij voor oogen hebben, te verhelpen. Maar hunne middelen genezen de kwaal niet, zij verlengen alleen het proces. Eigenlijk zijn hun middelen een onderdeel van de kwaal.
Zij beproeven, bijvoorbeeld, het vraagstuk der armoede op te lossen door de armen in het leven te houden, of door, volgens de allernieuwste richting, de armen te vermaken. Maar dit is geen oplossing: het is een verzwaring der moeilijkheid. Het eigenlijke doel moet het pogen zijn de maatschappij herop te bouwen op zulke grondslagen, dat armoede onmogelijk zal wezen. De deugden van het altruïsme hebben de uitvoering van dit streven aanmerkelijk belemmerd. Evenals indertijd die slaveneigenaars het grootste kwaad stichtten, die welwillend voor hun slaven waren, omdat zij voorkwamen dat de afschuwelijkheid der instelling beseft werd door hen die er onder leden, en ingezien door hen die haar bespiegelden, zoo zijn, bij den tegenwoordigen stand van zaken in Engeland, die menschen het schadelijkst, die meest goed trachten te doen, en ten slotte hebben wij beleefd dat mannen die in de werkelijkheid het vraagstuk hebben bestudeerd en op de hoogte zijn van zijn levensverschijnselen – academisch gevormde mannen die in Oost-Londen leven – de gemeenschap met klem van rede hebben aangezocht, haar altruïstische aandriften van weldadigheid, welwillendheid en dergelijke te beteugelen. Zij doen dit op grond dat weldadigheid van dien aard verlaagt en veronzedelijkt. Zij hebben volkomen gelijk. Weldadigheid schept een sleep van zonden. Men kan ook nog hierop wijzen, dat het onzedelijk is om den bijzonderen eigendom te gebruiken met de bedoeling om de euvels die van de instelling van den bijzonderen eigendom gevolg zijn, te verlichten. Het is evenzeer onzedelijk als valsch.
Onder het socialisme zal dit alles natuurlijk gewijzigd worden. Er zullen dan geen menschen zijn, die leven in vunze krotten en vunze vodden, en die ongezonde, hongergekwelde kinderen trachten groot te brengen te midden van onmogelijke allerterugstootendste omgevingen. De veiligheid der samenleving zal niet, als nu, afhankelijk zijn van den staat van het weder. Als de vorst invalt, zullen wij niet een honderdduizend werkloozen hebben, die in een toestand van walgelijke ellende de straten afloopen of kermen tot hun buren om een aalmoes, of zich verdringen aan de deuren van walgingwekkende toevluchten om zich een homp brood of een onreine slaapgelegenheid voor den nacht te verzekeren. Elk lid der maatschappij zal deelen in het algemeen welvaren en het algemeene geluk der maatschappij, en als de vorst invalt, zal niemand er feitelijk slechter aan toe zijn.
Aan den anderen kant zal het socialisme als zoodanig zijn waarde hebben om de eenvoudige reden dat het voeren zal tot een hooger individualisme.
Het socialisme, of communisme, of hoe men het belieft te noemen, zal den bijzonderen eigendom omzetten in staatsvermogen, en samenwerking in de plaats stellen van concurrentie, en zoodoende de maatschappij herstellen in haar zuiveren staat van door-en-door gezond organisme, en den materiëelen welstand van elk lid der gemeenschap waarborgen. Het zal feitelijk aan het leven zijn natuurlijken grondslag en zijn natuurlijke ontwikkelingssfeer geven. Maar voor de volle ontwikkeling des levens tot zijn hoogsten staat van volmaaktheid is meer noodig. Wat noodig is, is individualisme. Indien het socialisme gezagmatig zal zijn; indien er regeeringen zullen zijn, gewapend met oekonomische macht, zooals zij dat nu zijn met politieke; indien wij, in éen woord, bestemd zijn onder nijverheidstyranieën te leven, dan zal het laatste van den mensch erger zijn dan zijn eerste. Op het oogenblik, ten gevolge van het bestaan van den bijzonderen eigendom, worden een groot getal menschen in staat gesteld een zekere zeer begrensde mate van individualisme te ontwikkelen. Zij zijn òf niet onder de noodzakelijkheid te werken voor hun onderhoud, òf zijn in staat in een bepaalde sfeer zulk een werkzaamheid te kiezen als werkelijk met hun aard overeenkomt en hun genot geeft. Dit zijn de dichters, de wijsgeeren, de mannen der wetenschap, de mannen der cultuur – in éen woord, de wezenlijke menschen, de menschen die zich-zelf verwezenlijkt hebben, en in wie de geheele menschheid een gedeeltelijke verwezenlijking behaalt. Daartegenover staan een groot aantal menschen die, omdat zij geen persoonlijken eigendom hebben en onder voortdurende bedreiging van den hongerdood staan, er toe gedreven worden het werk van lastdieren te doen, d.i. werk te doen, dat geheel met hun aard in strijd is en waartoe zij gedwongen worden door de gebiedende, onredelijke en verlagende tyrannie van het gebrek. Dit zijn de armen, en bij hen vindt men geen gratie van manieren, geen adel van woord, geen beschaving, geen cultuur, geen verfijning inzake genot, geen levensvreugde. Van hun gezamenlijke werkkracht behaalt de menschheid groote voordeelen van materiëelen voorspoed. Maar deze materiëele winst blijft de eenige, en de arme telt als persoon op zich-zelf volstrekt niet mede. Hij is enkel het oneindig kleine atoom van een kracht die, verre van hem te ontzien, hem fnuikt; een kracht die hem liever gefnuikt ziet dan niet, daar hij in het eerste geval veel en veel meegaander is.
Natuurlijk zoû men kunnen opmerken dat individualisme, geteeld onder de voorwaarden van den bijzonderen eigendom, niet altijd, zelfs niet door de bank, van een mooie of verrukkelijke soort is, en dat de armen, al hebben zij geen cultuur of gratie, toch vele deugden bezitten. De éene opmerking is al even waar als de andere. Het bezit van bijzonderen eigendom is zeer vaak bovenmate veronzedelijkend, en dit is zeker een der redenen waarom het socialisme de instelling van de baan wil hebben. Feitelijk is eigendom een onmiskenbare hinder. Enkele jaren terug gingen er alom in den lande stemmen op dat eigendom zijn plichten heeft. De menschen zeiden het zoo vervelend dikwijls, dat ten slotte de Kerk het is gaan verkondigen. Men kan het nu van iederen kansel hooren. Het is in allen deele waar. Eigendom heeft niet alleen plichten, maar heeft zoo vele plichten, dat zijn bezit op eenigszins groote schaal een lastpost