Anno 2070: Een blik in de toekomst. Dioscorides Dr.

Anno 2070: Een blik in de toekomst - Dioscorides Dr.


Скачать книгу
als eene curiositeit liet rondgaan, uit eene stof bestond, die eene eeuw later de uitgestrekste toepassing in allerlei nijverheidstakken zoude vinden, en zonder welke de onderzeesche telegraphie eene onmogelijkheid zoude zijn.”

      »»Gij hebt volkomen gelijk, zeide Baco. Ik zelf zoude uit mijne kennis van hetgeen in den loop der twee laatste eeuwen op het gebied der nijverheid geschied is, daaraan nog verscheidene voorbeelden kunnen toevoegen, waaruit u blijken zoude, dat menige ontdekking, in de negentiende eeuw gedaan en die nog eenen geruimen tijd later slechts eene wetenschappelijke beteekenis had, in onze dagen eene bron van maatschappelijke welvaart is geworden. Ook twijfelt niemand in dezen tijd meer aan het gewicht der zuivere wetenschap, en elke regeering rekent het zich tot een duren plicht deze te bevorderen waar zij kan, zonder te vragen of zij onmiddellijk reeds vruchten afwerpt, waardoor de stoffelijke welvaart der maatschappij gebaat wordt. En zulks te minder, daar elk verstandig man het voor een bekrompen en den mensch onwaardig denkbeeld houdt, de bevordering van stoffelijk geluk als het hoofddoel van het menschelijk streven te beschouwen. Er is immers nog een ander en oneindig hooger geluk: dat hetwelk voortspruit uit het genot van kennis te vergaderen, die het oorzakelijk verband doet inzien tusschen de verschijnselen, welke de natuur ons aanbiedt, of die de geschiedenis van den mensch en van alles wat bestaat ons leert. Het eerste, het jagen naar stoffelijk genot, heeft de mensch met elk dier gemeen. Het tweede, de zucht naar veredeling van zijn geestelijk deel, is alleen den mensch eigen; in de voldoening daaraan ligt het kenmerk der ware beschaving. De overtuiging van de waarheid hiervan is dan ook te zeer in onze geheele maatschappij doorgedrongen, dan dat eene regeering het wagen zoude iets te verzuimen wat strekken kan om elke wetenschappelijke poging, waardoor die kennis vermeerderd kan worden, te steunen, het overigens aan de mannen der wetenschap geheel vrij latende te beoordeelen, hoe en in welke richting die uitbreiding van kennis behoort te geschieden.””

      »Dus hoort men tegenwoordig niet meer gewagen van eene officieele wetenschap?”

      »»Ik weet niet wat gij daarmede op het oog hebt, hernam Baco, maar indien gij het woord »officieel” in den gebruikelijken zin bezigt, als van iets dat niet meer kan betwijfeld worden, omdat het van de regeering is uitgegaan en deze zich daarvoor aansprakelijk stelt, zoo moet gij mij de opmerking ten goede houden, dat dan de uitdrukking »officieele wetenschap” eene zeer ongepaste is en van een bekrompen geest getuigt. De wetenschap kan wel door de regeering beschermd, gesteund, bevorderd, maar nimmer als echt gestempeld worden. Dien stempel drukt er alleen de waarheid op.””

      Eenigzins beschaamd over mijne blijkbaar zeer verouderde en mij zelven thans schier kinderachtig toeschijnende vraag, ging ik stilzwijgend eenige schreden verder, totdat op eens Phantasia uitriep: »»Ziedaar ons aan de tentoonstelling van Heliochromien, laat ons er binnentreden. Zien wij of zij zooveel beteekent als de met ellen lange gouden letters gedrukte biljetten aankondigen, en of hier de hoogste kunst door de werkelijkheid geëvenaard wordt!””

      Er lag eenige spijtigheid in de wijze, waarop Phantasia deze woorden sprak. Op mijne vraag: wat men door heliochromien verstond, gaf zij ten antwoord: »»O! niets anders dan photographien met de natuurlijke kleuren der voorwerpen, door de zon zelve gepenseeld, zooals mijne vriendin Realia het in haren hoogdravenden stijl gelieft te noemen.””

      Dus heeft dan eindelijk de brave Niepce de Saint-Victor het doel bereikt, waarnaar hij zijn leven lang heeft gestreefd, en heeft de prix Trèmont, die de fransche Akademie hem toekende, vruchten gedragen?

      Baco zag mij aan met een glimlach, waarin ik medelijden met mijne onwetendheid las. Hij vergenoegde zich echter met te zeggen: »»Treed binnen, en gij zult hier wel wat anders zien dan de ruwe en voor geene bewaring geschikte eerste proeven van Niepce de Saint-Victor, die, wanneer mijn geheugen mij niet bedriegt, voor omstreeks twee eeuwen geleefd heeft.””

      Wij traden binnen, en inderdaad ik wist niet of ik mijne oogen gelooven moest. Langs de wanden der zaal hing eene onafzienbare menigte van schilderijen: landschappen, portretten, genrestukken, sommige met levensgroote beelden, ten voete uit, en al die schilderijen waren photographien, maar photographien evenzeer verschillende van die welke mij bekend waren, als eene schilderij in olieverw verschilt van eene potloodteekening.

      »Arme schilders! Arme kunst! – riep ik uit. Wat moet er van u geworden zijn!”

      Doch Phantasia, die met een zeker ongeduld mijne verrukking zag, antwoordde op dien uitroep: »»Arme schilders! ja, indien gij den naam van schilders geeft aan hen wien het slechts te doen is, om de werkelijkheid zoo getrouw mogelijk na te bootsen, maar zeg niet ook: armen kunst! Nog leven er kunstenaars, als de Raphaël’s, Correggio’s, Rubensen en Rembrandts en van vroegere eeuwen, die de natuur niet nabootsen maar haar idealiseeren. Dat is de roeping der ware kunst. Eenvoudige nabootsing is fabriekwerk. En evenzoo leven er nog beeldhouwers, die ware kunstenaars, scheppers van het ideale zijn, al worden ook de standbeelden van levende personen geheel op werktuigelijke wijze naar photographien vervaardigd, terwijl een eenvoudig werkman, die niets van eigenlijke kunst weet, het werktuig bestuurt.””

      Ik nam die terechtwijzing deemoedig aan en verheugde mij in stilte er over, dat dan toch vele dier kunstschatten, waarop ons vaderland terecht trotsch is, hunne waarde niet verloren hadden, terwijl het mij tamelijk onverschillig voorkwam, of middelmatige talenten, niet in staat om zich tot een hooger peil dan dat der bloote werkelijkheid te verheffen, voortaan, in de plaats van het penseel, de camera obscura gebruikten tot daarstelling hunner tafereelen, die er in getrouwheid zeker door winnen moesten.

      Toen wij het tentoonstellingsgebouw verlieten, zag ik een grooten wagen aankomen, die, niet door paarden getrokken, maar bestuurd door een enkel man, zich met de grootste gemakkelijkheid voortbewoog en, waar het noodig was, voor andere rijtuigen uitweek. Die wagen was beladen met grootere en kleinere, zwart gekleurde cylinders, bijna op vaten of tonnen gelijkende.

      Ik wist dat men reeds voorlang in Engeland en elders tamelijk wel geslaagde proeven had genomen met het vervaardigen van stoomwagens, die bestemd waren om niet langs spoorstaven, maar over den gewonen weg te loopen, en het verheugde mij zeer te zien, dat men daarin zoo goed geslaagd was. Het trok echter mijne aandacht, dat die wagen er geheel anders uitzag, dan de mij bekende locomotieven en locomobile’s, en dat er niets aan waarneembaar was, dat op eene voortbeweging door stoom duidde.

      Derhalve wendde ik mij weder tot mijnen vriendelijken geleider, niet twijfelende of hij zoude mij eene voldoende opheldering geven. Hij voldeed dadelijk aan mijn verzoek, doch ik moet verklaren, dat de zaak mij niet volkomen helder werd. Ten deele was dit een gevolg daarvan, dat Baco bij zijne uitlegging eenige namen noemde van werktuigen en van stoffen, die mij volkomen onbekend waren. Ziet hier echter ongeveer wat ik er uit begrepen heb.

      Zoolang men nog steenkolen in overvloed had, was het gebruik hetzij dan van stoom of van verhitte lucht gebleken geheel voldoende te zijn, om allerlei soort van werktuigen, vaartuigen of wagens in beweging te brengen. Maar sedert den aanvang van de eenentwintigste eeuw, was de hoeveelheid steenkolen in de onderscheidene landen van Europa zoozeer begonnen te verminderen, dat deze allengs te veel in prijs stegen, om nog met blijvend voordeel te worden aangewend. Wel was de voorraad in Noord-Amerika nog verre van uitgeput, doch door het vervoer werd ook de prijs van deze zeer verhoogd. Ditzelfde bezwaar deed zich ook gevoelen bij zulke werktuigen, waarin de drijfkracht werd voortgebracht door zich telkens herhalende ontploffingen van een mengsel van lichtgas en gewone dampkringslucht, want de prijs van het lichtgas steeg ook met dien der steenkolen, waaruit het bij voorkeur vervaardigd werd.

      Toen had men zijne toevlucht genomen tot de elektro-magnetische werktuigen, die, zoolang de steenkolen goedkoop waren, niet met voordeel konden worden aangewend, doch thans met de stoom- en andere soortgelijke werktuigen wedijveren konden en daarboven zelfs verscheidene voordeelen vooruit hadden, inzonderheid de geheele afwezigheid van alle gevaar voor het springen van ketels.

      Met dat al bleef het elektro-magnetisme, al had men ook verscheidene verbeteringen in zijne aanwending uitgevonden en ingevoerd, toch eene veel duurdere beweegkracht dan die welke eertijds aan de steenkolen, toen deze nog in overvloed voorhanden waren, ontleend werd. Het gevolg hiervan was eene geringere voortbrenging van die velerlei zaken, welke tot eene behoefte der hedendaagsche maatschappij zijn geworden, ja tot eene noodzakelijke voorwaarde van eene blijvende en voortgaande beschaving.

      Toen was het, dat men, door die behoefte zelve aangespoord,


Скачать книгу