Een Aanval Van Moed . Морган Райс
hijgend, krabbelden ze weer overeind. Ze keken elkaar aan. Ze hadden het overleefd. Terwijl hun angst weg ebde, barstten ze in lachen uit.
“We leven nog!” riep O’Connor.
“Is dat alles dat deze woestijn heeft?” vroeg Reece.
Indra schudde somber haar hoofd.
“Je juicht te vroeg,” zei ze met een bezorgde blik in haar ogen. “Na de regen komen de dieren tevoorschijn om te drinken.”
Er rees een afschuwelijk geluid op. Thor keek naar beneden en keek verschrikt toe hoe een leger van kleine wezens uit het zand kroop en zich hun kant op begon te bewegen. Thor keek over zijn schouder. Het meer van water dat de regen had veroorzaakt was verdwenen, en hij besefte dat ze recht op het pad lagen van de dorstige wezens.
Tientallen dieren die Thor nog nooit eerder had gezien kwamen op hen af. Het waren enorme, gele dieren, een soort buffels, maar dan twee keer zo groot. Ze hadden vier poten en vier hoorns en renden op twee poten. Ze renden op een vreemde manier, kwamen af en toe op vier poten terecht en kwamen dan weer omhoog. Ze brulden, en de grond trilde.
Thor en de anderen trokken hun zwaarden, klaar om zich te verdedigen. Terwijl de eerste van de dieren naderde, rolde Thor opzij, hopend dat het dier gewoon langs hen zou rennen, naar het water toe.
Het dier bracht zijn hoofd omlaag om Thor op zijn hoorns te nemen, en hij mist maar net. Tot Thors vrees was het dier niet tevreden—en keerde om en kwam woedend weer op Thor af. Het leek erop dat het dier hem liever wilde doden dan dat het water wilde.
Terwijl het dier op hem af rende en zijn hoorns omlaag bracht, sprong Thor hoog de lucht in. Hij haalde uit met zijn zwaard en wist één van de hoorns van het beest af te hakken. Het dier krijste, ging op zijn achterpoten staan en beukte Thor tegen de grond.
Het dier tilde zijn poten op en probeerde Thor te vertrappelen, maar Thor wist nog net op tijd uit de weg te rollen. Het dier bleef achter hem aankomen en hief zijn poten weer. Deze keer hief Thor zijn zwaard en dreef hem door de borstkas van het dier.
Het beest krijste het uit. Thor dreef zijn zwaard tot aan het handvat naar binnen, en wist nog net op tijd onder het dier uit te rollen voor het op de grond ineenzakte. Dat was een geluk: het gewicht van het beest zou hem verpletterd hebben.
Terwijl Thor overeind krabbelde kwam er een ander dier op hem af. Hij sprong uit de weg, maar niet voordat één van de hoorns van het dier zijn arm schampte. Hij schreeuwde het uit van de pijn en liet zijn zwaard vallen.
Thor haalde snel zijn slinger tevoorschijn, legde er een steen in en wierp.
Het beest wankelde en krijste terwijl de steen zich door zijn oogkas boorde—maar het bleef aanvallen.
Thor rende van links naar rechts en probeerde te zigzaggen—maar het beest was te snel. Hij kon nergens meer heen, en hij wist dat hij binnen enkele momenten doorboord zou worden. Hij wierp een blik op zijn broeders van de Krijgsmacht en zag dat zij niet beter af waren; elk van hen was op de vlucht voor een beest.
Het beest naderde, en Thor hoorde het afschuwelijke gesnuif in zijn oren. Hij voelde de hete adem van het beest in zijn nek. Het beest liet zijn hoorns zakken, en Thor zette zich schrap voor de impact.
Plotseling gilde het beest, en toen Thor omkeek zag hij dat het beest hoog de lucht in werd getild. Thor keek op. Hij begreep niet wat er gebeurde—tot hij het enorme groene monster zag. Het was zo groot als een dinosaurus, dertig meter lang, en rijen van vlijmscherpe tanden. Het hield het buffelachtige beest tussen zijn kaken alsof het niets was. Het beest worstelde, tot het binnen drie grote happen naar binnen werd gewerkt.
Om Thor heen begonnen de gele wezens er van door te gaan. Het beest achtervolgde hen en sloeg met zijn staart terwijl hij rende; Thor en de anderen werden door zijn staart onderuit gehaald en smakten tegen de rond. Maar het beest rende hen voorbij; het was meer geïnteresseerd in de gele beesten dan in hen.
Thor draaide zich om en keek naar de anderen, die stomverbaasd op de grond zaten.
Indra ging staan en schudde haar hoofd.
“Maak je geen zorgen,” zei ze, “het wordt nog veel erger.”
HOOFDSTUK ACHT
Kendrick liep langzaam over de uitgebrande binnenplaats van de hoger gelegen stad, met Srog, Brom, Kolk, Atme, Godfrey en een tiental van de Zilveren aan zijn zijde. Ze liepen langzaam, doelbewust, hun handen achter hun hoofden gevouwen als teken van overgave.
De kleine groep baande zich een weg langs duizenden soldaten van het Rijk, richting de wachtende Andronicus bij de buitenste stadspoort. Kendrick voelde alle ogen op zich branden, en de lucht was zwaar van de spanning. De binnenplaats was, ondanks de duizenden troepen, stil genoeg om een speld te kunnen horen vallen.
Een uur eerder had Kendrick naar Andronicus geschreeuwd dat hij zich wilde overgeven, en ze waren gezamenlijk naar boven gegaan. Ze maakten er een show van en lieten duidelijk zien dat ze geen wapens droegen terwijl ze langs de soldaten liepen, onderweg naar Andronicus om formeel voor hem te knielen. Kendricks hart bonsde en zijn keel werd droog toen hij zag door hoeveel vijanden ze waren omgeven.
Kendrick en de anderen hadden hun plan geoefend, en terwijl ze Andronicus naderden, zag Kendrick met eigen ogen hoe enorm en wild hij eruit zag. Kendrick bad dat hun plan zou werken. Zo niet, dan waren ze er geweest.
Ze liepen met rinkelende sporen verder tot één van Andronicus’ generaals, een imposant wezen met een dreigende blik in zijn ogen, een stap naar voren deed, en Kendrick een stoot in zijn maag gaf. Ze waren nog slechts zes meter van Andronicus verwijderd. Waarschijnlijk was het een veiligheidsmaatregel. Hun soldaten waren slimmer dan Kendrick had gedacht; hij had gehoopt dat ze Andronicus hadden kunnen bereiken, maar dat was overduidelijk iets dat ze niet zouden toestaan. Kendricks hart begon sneller te kloppen en hij hoopte maar dat de afstand geen roet in het eten zou gooien.
Terwijl ze daar zwijgend stonden, schraapte Kendrick zijn keel.
“We zijn gekomen om ons over te geven aan de Grote Andronicus,” verkondigde Kendrick. Hij probeerde zo overtuigend mogelijk te klinken terwijl hij Andronicus in zijn ogen keek.
Andronicus reikte omhoog en liet zijn vingers over de gekrompen hoofden aan zijn ketting glijden.
“We accepteren uw voorwaarden,” vervolgde Kendrick. “We geven ons over.”
Andronicus, die op een grote stenen bank zat, leunde iets naar voren, en keek hen aan met iets dat leek op een glimlach.
“Dat weet ik,” bulderde hij over de binnenplaats. “Waar is het meisje?”
Kendrick was op die vraag voorbereid.
“We zijn gekomen als contingent van onze hoogste officieren,” antwoorde Kendrick. “Wij zijn eerst gekomen, om ons aan u over te geven. Zodra we klaar zijn, zullen de anderen volgen, met uw toestemming uiteraard.”
Kendrick dacht dat het toevoegen van “met uw toestemming” een mooie aanvulling was, en het nog geloofwaardiger zou laten overkomen. Hij had lang geleden een belangrijke les geleerd van één van zijn militaire adviseurs: wanneer je te maken had met een narcistische bevelhebber, moest je altijd op zijn ego inspelen. Er was geen einde aan de fouten die een bevelhebber kon maken wanneer je zijn ego streelde.
Andronicus leunde naar achteren.
“Natuurlijk zullen ze dat,” zei Andronicus. “Anders zou het erg dwaas zijn om hier te verschijnen.”
Andronicus staarde hen aan, alsof hij hen wilde peilen. Het leek alsof hij voelde dat er iets niet klopte. Kendricks hart bonsde.
Eindelijk, na een lange stilte, leek Andronicus een besluit te hebben genomen.
“Kom naar voren en kniel,” zei hij. “Jullie allemaal.”
De anderen keken naar Kendrick, en Kendrick knikte. Ze deden allemaal een paar stappen naar voren en knielden voor Andronicus.
“Herhaal