Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс
ÉÉN
“Wij zijn de uitverkorenen, wij gelukkigen, een hechte groep van broeders;
want hij die op deze dag zijn bloed voor mij vergiet
zal mijn broeder zijn.”
--William Shakespeare
Henry V
HOOFDSTUK ÉÉN
Thor stond tegenover Gwendolyn, zijn zwaard in zijn hand. Zijn hele lichaam trilde. Hij keek om zich heen en zag de gezichten die hem verbijsterd aanstaarden in de stilte—Alistair, Erec, Kendrick, Steffen, het leger van soldaten—mensen waar hij om gaf. Zijn mensen. En toch stond hij hier nu tegenover hen. Aan de verkeerde kant van de strijd.
Eindelijk drong het tot hem door.
De mist die Thors geest had gevuld was opgetrokken terwijl Alistair tegen hem had gepraat, en hij voelde zich eindelijk weer helder. Hij was Thorgrin. Een lid van de Krijgsmacht. Een lid van het Westelijk Koninkrijk van de Ring. Hij was geen soldaat van het Rijk. Hij hield niet van zijn vader. Hij hield van deze mensen.
En hij hield het meest van Gwendolyn.
Thor zag naar gezicht, en hoe ze vol liefde naar hem opkeek, haar ogen betraand. Hij werd overspoeld door schaamte en afschuw nu hij zich realiseerde dat hij zijn zwaard op haar gericht had. Zijn handpalmen brandden van vernedering en spijt.
Thor liet zijn zwaard uit zijn hand vallen. Hij deed een stap naar voren en omhelsde haar.
Gwendolyn knuffelde hem stevig, en hij hoorde haar huilen. Hij voelde haar hete tranen over zijn nek lopen. Thor werd overspoeld door wroeging, en hij kon niet bevatten hoe het allemaal was gebeurd. Het was allemaal zo vaag. Het enige dat hij wist was dat hij blij was om weer zichzelf te zijn, om weer helderheid te hebben, om weer terug te zijn bij zijn mensen.
“Ik hou van je,” fluisterde ze in zijn oor. “En dat zal ik altijd blijven doen.”
“Ik hou van je met alles dat ik ben,” antwoordde Thor.
Krohn jankte zachtjes, liep mank naar hem toe en likte aan Thors hand; Thor boog voorover en kuste zijn kop.
“Het spijt me,” zei Thor tegen hem, terwijl hij zich herinnerde hoe hij hem had geslagen toen Krohn Gwendolyn had verdedigd.
“Vergeef me alsjeblieft.”
De aarde, die enkele momenten eerder nog hevig had gebeefd, was eindelijk weer stil.
“THORGRIN!” een schreeuw sneed door de lucht.
Thor draaide zich om en zag Andronicus, die met een dreigende blik in zijn ogen de open plek op liep, zijn gezicht rood aangelopen van woede. Beide legers keken gespannen toe terwijl vader en zoon tegenover elkaar gingen staan.
“Ik beveel je!” zei Andronicus. “Dood hen! Dood hen allemaal! Ik ben je vader. Je luistert naar mij, en naar mij alleen!”
Maar terwijl Thor Andronicus aanstaarde, voelde het anders. Er veranderde iets in hem. Thor zag Andronicus niet langer als zijn vader. Hij zag hem niet als zijn familie, of als iemand waar hij verantwoording aan moest afleggen, voor wie hij zijn leven moest geven; in plaats daarvan zag hij hem als zijn vijand. Een monster. Thor voelde geen verplichting meer om zijn leven te geven voor deze man. In tegendeel: hij voelde een brandende woede voor hem. Dit was de man die het bevel had gegeven om Gwendolyn aan te vallen; dit was de man die zijn strijdbroeders had gedood, die zijn thuisland had geplunderd; dit was de man die bezit had genomen van zijn eigen geest, die hem had gegijzeld met zijn duistere tovenarij.
Dit was niet een man van wie hij hield. Dit was een man die hij wilde doden, meer dat wie dan ook. Vader of niet.
Plotseling werd Thor overspoeld door woede. Hij pakte zijn zwaard op en stormde op volle snelheid de open plek over, klaar om zijn vader te doden.
Andronicus keek geschokt toe hoe Thor hem aanviel, zijn zwaard hief, en het met al zijn kracht op zijn hoofd afbracht.
Op het laatste moment hief Andronicus zijn grote strijdbijl, en wist hij de aanval met de metalen schacht af te weren.
Thor zwichtte niet; hij haalde keer op keer uit, vastberaden hem te doden. Elke keer wist Andronicus de aanval te ontwijken. Het luide gekletter van wapens sneed door de lucht terwijl beide legers in stilte toekeken. De vonken spatten er af.
Thor schreeuwde en gromde. Hij gebruikte al zijn vaardigheden in de hoop dat hij zijn vader ter plekke kon doden. Hij moest het doen, voor zichzelf, voor Gwendolyn, voor