De Zwaarte van Eer . Морган Райс
“Als ik mijn eer verlies,
verlies ik mijzelf.”
--William Shakespeare
Antony en Cleopatra
INHOUD
HOOFDSTUK ÉÉN
Theos dook naar beneden, gevuld met een woede die hij niet langer kon bedwingen. Het kon hem niets meer schelen wat zijn doelwit was—hij zou het hele menselijk ras, heel Escalon, laten boeten voor het verlies van zijn ei. Hij zou de wereld verwoesten tot hij vond wat hij zocht.
Theos werd verscheurd door de ironie van de situatie. Hij was zijn thuisland ontvlucht om zijn ei te beschermen, om zijn kind te beschermen tegen de andere draken die zich bedreigd voelden door zijn nakomeling, door de voorspelling dat zijn zoon de Meester van Alle Draken zou worden. Ze wilden hem allemaal doden, en dat kon Theos niet toestaan. Hij had tegen de andere draken gevochten, had een ernstige wond opgelopen in de strijd, en was gewond over de vele grote zeeën gevlogen, tot hij hier terecht was gekomen, op dit eiland met mensen, een plek waar de andere draken hem nooit zouden vinden. Allemaal om zijn ei te beschermen.
Maar toen Theos was geland en zijn ei op de bosgrond had gelegd, was hij kwetsbaar geweest. Hij had er voor geboet. De Pandesiaanse soldaten hadden hem verwond, en hij was zijn ei uit het zicht verloren toen hij was gevlucht. Zijn leven was gespaard dankzij dat mens, Kyra. Op die verwarrende avond, te midden van de sneeuwstorm, had hij zijn ei niet meer terug kunnen vinden. Het lag ergens begraven in de sneeuw. Hij was steeds weer terug gekeerd om te zoeken. Het was een fout waarvoor hij zichzelf haatte, een fout waar hij het hele menselijk ras de schuld van gaf, en waarvoor hij nooit, nooit zou vergeven.
Theos dook sneller, opende zijn kaken en brulde van woede. Het gebrul deed de bomen trillen. Hij spuwde een stroom van vlammen uit, zo heet dat zelfs hij ervan moest terugdeinzen. Het was een enorme stroom, krachtig genoeg om een hele stad van de aardbodem te vagen. De vlammen regenden neer op zijn lukrake doelwit: een klein plattelandsdorpje dat het ongeluk had op zijn pad te liggen. Beneden zag hij enkele honderden mensen, verspreid over boerderijen en wijngaarden, zich niet bewust van de dood die op het punt stond hen te begroeten.
Ze keken op, en hun gezichten verstijfden van schrik terwijl de vlammen op hen neerregenden—maar het was al te laat. Ze gilden het uit en renden voor hun levens, maar de wolk van vlammen haalde hen al snel in. De vlammen spaarden niemand—mannen, vrouwen, kinderen, boeren, krijgers, iedereen die vluchtte, en iedereen die bleef staan. Theos klapperde met zijn enorme vleugels en brandde alles af. Hun huizen, hun wapens, hun vee, hun bezittingen. Ze zouden allemaal boeten.
Toen Theos eindelijk weer omhoog vloog, was er niets meer over. Waar ooit het dorp had gestaan, laaide nu een enorme vuurzee, vuur dat het spoedig in as zou veranderen. Passend, dacht Theos: mensen waren uit de as gerezen, en ze zouden tot as terugkeren.
Theos vertraagde niet. Hij bleef doorvliegen, laag bij de grond, en hakte brullend in op bomen. Hij vloog dwars door de boomtoppen heen, nog altijd vuur spuwend. Hij liet een enorm vlammenspoor achter, als een litteken dat over het land liep, een weg van vuur, zodat Escalon zich hem altijd zo herinneren. Hij zette grote delen van het Doornwoud in vuur en vlam, wetende dat het duizenden jaren zou duren voor het weer terug was gegroeid, wetend dat hij zijn spoor hier had achtergelaten. Het gaf hem een bevredigend gevoel.