Voor Zonsopkomst . Морган Райс
“Maar Madison is zo lekker. Ze moet wel geadopteerd zijn, toch?”
Opgehitst door hun brutale opmerkingen viel Kate weer aan. Ze sloeg een andere jongen met haar rugtas, deze keer zo hard dat hij tegen een ander aan struikelde. Ze vielen allebei op de grond.
In een poging zich groot te houden gingen de jongens uiteen, als een groep kinderen die hun ijsjes in de steek lieten vanwege een irritante, volhardende wesp. Ze hadden duidelijk door dat Kate hun aanval op Elijah meer gedoe zou maken dan het waard was.
Kate hijgde van uitputting en angst, maar er stroomde ook een beetje triomfantelijke adrenaline door haar heen. Ze keek de jongens na terwijl ze weg slenterden en draaide zich toen om naar Elijah.
Maar Elijah was verdwenen.
“Hey!” riep Kate hardop. Het minste dat de eikel had kunnen doen was blijven hangen om haar te bedanken. Ze strekte haar hals en probeerde te zien waar hij heen was gegaan. Maar hoe verder ze keek, hoe duidelijker het werd dat Elijah met geen mogelijkheid zo snel uit haar zicht had kunnen verdwijnen. Er waren aan deze kant van de weg geen huizen of winkels waar hij naar binnen had kunnen gaan; alleen een rotswand aan de ene kant en aan de andere kant een steile val naar de daken van de huizen op de straat die eronder lag. Waar was hij heen gegaan?
Ze keek om zich heen en kneep haar ogen samen tegen het felle zonlicht, maar hij was nergens te bekennen. Toen zag ze een figuur onderaan de heuvel. Ze herkende hem aan zijn gracieuze, precieze manier van lopen. Ze wilde denken dat het haar adrenaline was die met haar perceptie speelde, maar ze werd overspoeld door een ongemakkelijk gevoel. Het was net als in de kantine. Ze wist nu zeker dat Elijah zich sneller kon verplaatsen dan ze voor mogelijk had gehouden.
Kate wist niet zeker wat haar ertoe aanzette om hem achterna te gaan. Misschien kwam het door het feit dat ze nu zeventien was en ze niet meer over zich heen wilde laten lopen, maar ze vond dat ze op zijn minst wat dankbaarheid van hem mocht verwachten omdat ze haar nek voor hem had uitgestoken. De doos met chocolaatjes van Dinah was geplet toen ze op de jongens had ingebeukt. Een kleverige roze vulling sijpelde door haar tas. En haar exemplaar van Romeo en Julia had nu een grote scheur in de kaft.
Ze begon naar Elijah toe te fietsen. Het was een lange weg, die soms behoorlijk steil werd. Het enige dat Kate hoefde te doen was naar voren leunen en de zwaartekracht zijn werk laten doen. Ze was doorgaans een langzame, voorzichtige fietser, niet echt een sensatiezoeker, en het voelde goed om de wind door haar haren te voelen terwijl ze van de heuvel raasde.
“Hey!” schreeuwde ze toen ze dacht dat Elijah binnen hoorbereik was.
Hij draaide zich om en keek haar verward aan. Op het moment dat hun ogen elkaar ontmoetten, werd Kate wederom overspoeld door een vreemd gevoel. Er was een intensiteit in Elijahs ogen, een spookachtige uitdrukking. Als de ogen inderdaad de poorten naar de ziel waren, dan was Elijahs ziel ouder dan ze zich kon indenken.
Verbijsterd door de gevoelens die door haar lichaam joegen kneep Kate in haar handremmen. Maar ze ging sneller dan normaal, haar fiets was oud, de remmen waren een beetje versleten, en deden het niet zo goed meer als ze zou willen. Ze naderde het einde van de weg met een gestoorde snelheid. En daar, besefte ze angstig, lag de snelweg.
Kate’s hart bonkte in haar keel toen het tot haar doordrong dat ze met geen mogelijkheid op tijd zou kunnen stoppen. Ze ging recht op de weg af.
De tijd leek tot een pijnlijk tempo te vertragen terwijl ze haar onvermijdelijke dood tegemoet vloog. Haar fiets passeerde het stopteken, haar nutteloze remmen piepten en de geur van verbrand rubber hing in de lucht. Toen vloog ze recht over de witte markeringen op de weg—recht het naderende verkeer tegemoet.
Kate ving een glimp op van een camper die op haar af kwam. Ze zag de ogen van de geschrokken bestuurder—en toen voelde ze de impact.
Kate werd tegen de camper aan geslagen. Ze voelde geen pijn, maar het oorverdovende, krakende geluid vertelde haar dat ze iets had gebroken. Waarschijnlijk alles.
De claxon van de auto begon te blèren terwijl ze van de voorruit af stuiterde, en toen weer helemaal naar beneden rolde. Haar fiets werd gelanceerd, en viel weer naar beneden. Ze rolde van de bumper van de camper af en smakte tegen de grond.
Zwarte sterren dansten voor haar ogen. Haar fiets kwam naast haar op de grond terecht en verbrijzelde door de impact met het harde asfalt. Kate werd zich bewust van een verdoofde sensatie, van de metaalachtige geur van bloed. Maar de pijn kwam niet. Ze wist dat het slecht was. Slecht dat ze niet bewoog. Slecht dat ze helemaal niets voelde.
Kate’s hoofd viel opzij en ze zag de schittering van de oceaan in de verte. Alsof ze aan het einde van een lange tunnel lag, hoorde Kate het geluid van remmende auto’s, van autodeuren die werden dichtgeslagen, van schreeuwde mensen. Ze rook benzine en rubber en metaal, en iets dat brandde.
Toen, door alle chaos, zag ze Elijahs gezicht ineens voor zich. Ze voelde hoe ze door hem werd opgetild. Hij zei iets, maar ze kon zijn woorden niet plaatsen. Zijn blik was intens, paniekerig.
En vlak voordat haar wereld zwart werd, dacht ze dat ze scherpe hoektanden uit zijn mond zag steken. Ze kon niet bewegen, ze kon niet eens schreeuwen. Maar ze voelde iets dat scherp, heet en nat was in haar nek, ze wist het zeker.
Toen werd alles zwart.
HOOFDSTUK VIJF
Het eerste waar Kate zich van bewust werd was een elektronisch bliepgeluid. Ze had niet veel nagedacht over doodgaan, maar ze was er behoorlijk zeker van dat het zo klonk. Het geluid werd spoedig vergezeld door een ander geluid; een gepiep. En toen werd ze zich ineens bewust van het gevoel dat ze naar voren werd gereden.
Wielen, dacht ze. Ik lig op een brancard.
Toen kwam er een vreemde, overdreven schone geur, als bleek en reinigingsmiddel.
Ik ben in een ziekenhuis, dacht ze.
Dus niet dood, drong het tot haar door. In elk geval nog niet.
Kate voelde iets in haar keel, en iets anders dat in haar arm prikte. Niet pijnlijk, maar irritant. Ze probeerde een hand op te tillen maar er gebeurde niets. Ze hoorde vreemde geluiden van boven zich komen, als mensen die door water heen praatten. Terwijl de seconden voorbij gleden werden de verstoringen minder geprononceerd, en begon ze stemmen en woorden te onderscheiden.
“Het is een wonder,” zei iemand. Het was een stem die ze niet herkende.
“Ik heb nog nooit iemand met dit soort verwondingen terug zien komen,” zei een andere stem.
“We gaan kijken of we toestemming van de ouders kunnen krijgen om haar te testen,” ze de eerste weer. “Want ze had geen hartslag toen ze haar ophaalden, en ineens ademde ze weer. Ze hadden nog niet eens de tijd gehad om haar te defibrilleren.”
Kate vroeg zich af hoeveel tijd er was verstreken sinds de camper haar had geraakt. Was ze net pas in het ziekenhuis aangekomen of had ze jaren in een coma doorgebracht? Die laatste gedachte bracht haar in paniek. Wat als ze bewusteloos was geraakt op haar zeventiende verjaardag en pas op haar dertigste was ontwaakt? Of veertigste? Of tachtigste!
Ze werd steeds onrustiger bij de gedachte dat ze geconfronteerd zou worden met Amy, Dinah en Nicole, die allemaal getrouwd zouden zijn en kinderen zouden hebben. Ze wist dat ze geluk had dat ze nog leefde, maar de gedachte dat iedereen zonder haar was verder gegaan was beangstigend.
Op de één of andere manier, alsof ze werd gevoed door haar intense emoties, slaagde ze erin om haar oogleden open te krijgen.
“Ze wordt wakker,” zei iemand.
“Dat is onmogelijk. Ze is in een geïnduceerde coma.”
“Ik zeg het je!” hield de eerste vol. “Ze deed net verdomme haar ogen open.”
Kate kon aan de toon van hun stemmen horen dat er iets niet klopte. De snelheid waarmee ze was geraakt, de hoek waarmee ze op de grond was gevallen, de manier waarop haar hoofd met het asfalt in aanraking was gekomen—ze had absoluut dood moeten zijn.
Terwijl