Een Requiem Voor Prinsen. Морган Райс
Is dat begrepen?”
Als hij iemand anders was geweest, was hij al snel door de andere soldaten uitgeschakeld. Maar de mannen mompelden instemmend. Ze wisten allemaal dat degene die het lef had een prins van het bloed aan te vallen, verantwoordelijk zou zijn voor het opnieuw aanwakkeren van de burgeroorlogen.
“Maak je geen zorgen,” zei Rupert terwijl hij het mes afveegde. “Ik maakte een grapje toen ik zei dat ik je gezicht aan flarden wilde snijden. Ik zal niet eens vertellen dat je die man hebt vermoord. Hij stierf in het gevecht bij het schip. Nu, bedank me.”
“Dank je,” zei Sebastian vlak, maar alleen omdat hij het vermoeden had dat het de beste manier was om nog meer geweld te voorkomen.
“Bovendien denk ik dat Moeder een verhaal over je nutteloosheid eerder zou geloven dan een verhaal over je moordlustigheid,” zei Rupert. “De zoon die wegliep, niet op tijd was, zijn liefje verloor en door een meisje in elkaar werd geslagen.”
Sebastian had hem nog een keer aangevallen als de soldaten hem niet nog steeds zo stevig vasthielden. Het was alsof ze het hadden verwacht. Misschien deden ze het wel om hem te beschermen.
“Ja,” zei Rupert, “je bent veel beter als tragisch figuur dan als hatelijk figuur. Je ziet er nu uit alsof je het verdriet zelve bent.”
Sebastian wist dat zijn broer het nooit zou begrijpen. Hij zou nooit begrijpen hoe het voelde om de pijn door zijn hart te voelen vreten, of dat het nog vele malen erger was dan de pijn van zijn verwondingen. Hij zou nooit verdriet voelen omdat hij iemand waarvan hij hield had verloren, want Sebastian wist zeker dat Rupert om niemand iets gaf behalve om zichzelf.
Sebastian had van Sophia gehouden, en pas nu ze er niet meer was begon hij te beseffen hoe veel. In de seconden dat hij haar zo stil en levenloos had zien liggen, zelfs in de dood beeldschoon, had hij gevoeld hoe groot het deel van zijn wereld was dat hem was afgenomen. Hij voelde zich als een geest uit een van de oude verhalen, leeg op de huls van vlees na die zijn verdriet omgaf.
De enige reden dat hij niet huilde was omdat hij zich zelfs daar te hol voor voelde. Wel, dat en omdat hij het zijn broer niet gunde om hem zo te zien.
Op dat moment zou hij de dood hebben verwelkomd als Rupert had doorgezet. Dat zou in elk geval een einde hebben gemaakt aan de oneindige pijn die zich om hem heen uit leek te strekken.
“Het is tijd dat je naar huis komt,” zei Rupert. “Je mag erbij zijn als ik verslag uitbreng van alles dat er is gebeurd. Moeder heeft me gestuurd om je terug te halen, dus dat is wat ik ga doen. Ik bind je vast aan een paard als het moet.”
“Dat hoeft niet,” zei Sebastian. “Ik ga wel.”
Hij zei het zachtjes, en toch was het genoeg om een triomfantelijke glimlach op het gezicht van zijn broer te toveren. Rupert dacht dat hij gewonnen had. De waarheid was dat het Sebastian gewoon niet kon schelen. Het was niet belangrijk meer. Hij wachtte tot een van de soldaten hem een paard bracht. Hij steeg op en dreef het dier met loodzware ledematen voorwaarts.
Hij zou naar Ashton gaan, en hij zou de prins zijn die zijn familie wilde dat hij was. Het maakte allemaal niets meer uit.
Niets deed er nog toe nu Sophia dood was.
HOOFDSTUK DRIE
Cora was nog nooit ergens zo dankbaar voor geweest toen de grond weer vlak begon te worden. Het voelde alsof zij en Emeline een eeuwigheid hadden gelopen, hoewel het haar vriendin weinig leek te doen.
“Hoe kun je gewoon blijven lopen alsof je niet moe bent?” vroeg Cora, terwijl Emeline stevig door beende. “Is het een soort magie?”
Emeline keek haar aan. “Het is geen magie, het is alleen… ik heb het grootste deel van mijn leven op de straten van Ashton doorgebracht. Als je liet zien dat je zwak was, hield je het nooit lang vol.”
Cora probeerde zich voor te stellen hoe het was om ergens te leven waar je risico op geweld liep als iemand zwakte toonde. Maar toen besefte ze dat ze dondersgoed wist hoe dat was.
“In het paleis waren het Rupert en zijn trawanten,” zei ze, “of de meisjes van adel die dachten dat ze je konden misbruiken, alleen omdat ze kwaad waren om iets anders.”
Ze zag Emeline haar hoofd schuin houden. “Ik had gedacht dat het wel beter was in het paleis,” zei ze. “Je hoefde in elk geval niet de bendes of de slavenhouders te ontwijken. Je hoefde niet nachtenlang in kolenkelders door te brengen zodat niemand je zou vinden.”
“Omdat ik al een contractarbeider was,” merkte Cora op. “Ik had niet eens een bed in het paleis. Ze waren in de veronderstelling dat ik wel een hoekje zou vinden om in te slapen. Dat, of een of andere aristocraat zou me mee naar bed nemen.”
Tot Cora’s verrassing sloeg Emeline haar armen om haar heen en knuffelde haar. Als er een ding was dat Cora tijdens hun reis had geleerd, was het dat Emeline doorgaans geen extravert persoon was.
“Ik zag ooit eens een aantal aristocraten, in de stad,” zei Emeline. “Ik dacht dat ze slimmer en beter waren dat de bendes, tot ik dichterbij kwam. Toen zag ik hoe een van hen een man verrot sloeg, gewoon omdat het kon. Ze waren precies hetzelfde.”
Het was vreemd dat ze dichter tot elkaar kwamen door hoe wreed hun levens waren geweest, maar Cora voelde zich hechter met Emeline verbonden dan voorheen. Het was niet alleen dat ze allebei veel dezelfde dingen hadden meegemaakt. Ze hadden nu ook al een tijd samen gereisd, en ze hadden nog een lange weg te gaan.
“Steenhuis zal er zijn,” zei Cora in een poging zowel haarzelf als Emeline te overtuigen.
“Dat zal het,” zei Emeline. “Sophia heeft het gezien.”
Het voelde vreemd om zo op Sophia’s gave te vertrouwen, maar de waarheid was dat Cora haar compleet vertrouwde. Ze vertrouwde Sophia met haar leven, en er was niemand met wie ze deze reis liever zou delen dan met Emeline.
Ze liepen verder, en naarmate ze verder naar het westen kwamen begonnen ze meer rivieren te zien, als netwerken van haarvaten die met grotere aderen verbonden waren. Al snel leek er net zo veel water als land te zijn, zodat de velden tussen de rivieren half-drijvende platformen leken, met mensen die werkten in de modder die elk moment in een moeras leek te kunnen veranderen. Het leek constant te regenen, en hoewel Cora en Emeline zo nu en dan een schuilplaats opzochten, liepen ze het grootste deel van de tijd door.
“Kijk,” zei Emeline, wijzend naar een van de rivieroevers. Het enige dat Cora in de eerste instantie zag was het riet langs de kant, hier en daar verstoord door de bewegingen van kleine dieren. Toen zag ze het bootje dat ondersteboven op de kant lag, als de huls van een gepantserd dier.
“Oh nee,” zei Cora. Ze kon wel raden wat Emeline van plan was.
Emeline legde een hand op haar arm. “Het is in orde. Ik ben goed met boten. Kom op, je zult ervan genieten.”
Ze leidde haar naar het bootje, en het enige dat Cora kon doen was achter haar aan lopen en stilletjes hopen dat er geen roeispanen bij lagen. Maar er was een peddel, en dat leek alles te zijn dat Emeline nodig had. Niet veel later zat ze in het bootje, en moest Cora erin springen of alleen op de oever achterblijven.
Het was sneller dan lopen, dat moest Cora toegeven. Ze gleden over de rivier als een kiezelsteentje dat door een grote reus was gegooid. Het was net zo ontspannend als het zitten op de wagen was geweest. Nog fijner, omdat ze toen steeds van de wagen af hadden moeten springen om het ding heuvels op te krijgen of het uit de modder te duwen. Emeline leek er ook van te genieten, en ze navigeerde het bootje door de veranderlijke rivier, die van een ruwe naar een rustige stroming ging en weer terug.
Cora zag het moment waarop het water veranderde, en ze zag de verandering in Emeline’s ogen.
“Er is… er is daar iets,” zei Emeline. “Iets machtigs.”
Wat hebben we hier? vroeg een stem Cora’s hoofd. Twee verse jonge dingen. Kom dichterbij, liefjes. Kom dichterbij.
Voor zich zag Cora… nou, ze wist