Reden om bang te zijn. Блейк Пирс
ze voor het eerst deze winter de garage ingegaan op zoek naar de schaatsen. Ze had er nieuwe veters in gedaan, de ijzers geslepen en had drie thermosflessen warme cacaomelk ingepakt: een voor haar en een voor elk van haar kinderen.
Ze keek nu naar hen, terwijl ze van de ene oever naar de andere schaatsten met het soort roekeloze maar mooie snelheid waar alleen kinderen toe in staat zijn. Het gedeelte waar ze naartoe waren gekomen, een rechte maar smalle strook door een stuk bos op pakweg drie kilometer afstand van hun huis, was een complete ijslaag. Het was ongeveer zeven meter van oever naar oever en dan een grotere uitgestrektheid van een meter of tien die verder reikte in de ijskoude rivier. Denice was onhandig het ijs op gegaan en had kleine oranje kegeltjes, die haar kinderen soms gebruikten voor het voetballen, neergezet om hun grenzen markeren.
Ze keek naar hen: Sam van negen jaar oud en Stacy van twaalf, die samen lachten en genoten van elkaars gezelschap. Dit gebeurde niet vaak, dus Denice was bereid de bittere kou hiervoor te doorstaan.
Er waren ook nog een paar andere kinderen. Denice kende enkelen van hen, maar niet goed genoeg om een gesprek te beginnen met hun ouders, die ook op de oever zaten. De meeste andere kinderen op het ijs waren ouder, waarschijnlijk in de achtste of negende klas, dacht Denice. Er waren drie jongens die erg ongeorganiseerd hockey speelden en een ander meisje dat een draaibeweging aan het oefenen was.
Denice keek op haar horloge. Ze zou haar kinderen nog tien minuten geven en dan naar huis gaan. Misschien zouden ze voor de open haard gaan zitten en iets op Netflix bekijken. Misschien zelfs zo’n superheldenfilm die Sam leuk begon te vinden.
Haar gedachten werden onderbroken door een doordringende schreeuw. Ze keek naar het ijs en zag dat Stacy was gevallen. Ze schreeuwde, haar gezicht was naar het ijs gekeerd.
Allerlei moederinstincten schoten door Denice heen op dat moment. Gebroken been, verstuikte enkel, hersenschudding, ...
Ze had zowat alle mogelijke scenario’s doorlopen tegen de tijd dat ze naar het ijs gerend was. Ze slipte en gleed uit toen ze zich een weg baande naar Stacy. Sam was ook naar haar toe geschaatst en keek ook naar het ijs. Alleen schreeuwde Sam niet. Hij zag er eerder versteend uit.
“Stacy?” vroeg Denice, nauwelijks in staat om zichzelf boven Stacy’s geschreeuw uit te horen. “Stacy, schat, wat is er?”
“Mama?” zei Sam. “Wat... Wat is dat?”
Verward bereikte Denice uiteindelijk Stacy en ze liet zich op haar knieën naast haar vallen. Ze leek ongedeerd te zijn. Ze stopte met schreeuwen nu haar moeder daar bij haar was, maar ze beefde nu. Ze wees ook naar het ijs en probeerde haar mond te openen om iets te zeggen.
“Stacy, wat is er aan de hand?”
Toen zag Denice de vorm onder het ijs.
Het was een vrouw. Haar gezicht was bleekblauw en haar ogen stonden wijd open. Ze staarde omhoog door het ijs in een bevroren staat van angst. Blonde haren kronkelden in alle richtingen van haar schedel, bevroren in een warrige positie.
Het gezicht dat naar haar staarde, met die grote ogen en bleke huid, zou haar nog maandenlang in haar nachtmerries bezoeken.
Maar op dit moment kon Denice alleen maar gillen.
HOOFDSTUK EEN
Avery kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst zo roekeloos was gaan winkelen. Ze wist niet precies hoeveel geld ze had uitgegeven, omdat ze er niet meer oplette na de tweede stop. Eigenlijk had ze zelfs nauwelijks naar de prijzen gekeken. Rose was bij haar en dat was op zichzelf van onschatbare waarde. Ze zou er misschien anders over denken als ze haar bankafschrift kreeg, maar voor nu was het de moeite waard.
Met het bewijs van hun uitspatting in kleine trendy boodschappentassen aan haar voeten, keek Avery over de tafel naar Rose. Ze zaten op een hippe plek in het Leather District van Boston, een plek die Rose had uitgekozen: Caffe Nero. De koffie was waanzinnig duur, maar het was de beste die Avery in tijden had geproefd.
Rose zat met haar telefoon en stuurde een berichtje naar iemand. Dit zou Avery normaal gesproken boos maken, maar ze leerde om dingen los te laten. Als zij en Rose hun relatie ooit goed zouden krijgen, dan moest er af en toe water bij de wijn worden gedaan. Ze moest zichzelf eraan herinneren dat ze tweeëntwintig jaar verschilden en dat Rose een vrouw werd in een heel andere wereld dan waarin zijzelf was opgegroeid.
Toen Rose klaar was met haar berichtje, legde ze de telefoon op tafel en gaf Avery een verontschuldigende blik.
“Sorry,” zei ze.
“Dat hoeft niet,” antwoordde Avery. “Mag ik vragen wie het is?”
Rose leek hier even over na te denken. Avery was zich ervan bewust dat Rose ook haar best deed om te geven en nemen in hun relatie. Ze had nog steeds niet besloten in welk deel van haar persoonlijke leven ze haar moeder wilde binnenlaten.
“Marcus,” zei Roos zacht.
“O. Ik wist niet dat je nog iets met hem had.”
“Nee. Niet echt. Ach... Ik weet het niet. Misschien wel.”
Avery glimlachte en herinnerde zich hoe het was als mannen tegelijk verwarrend en intrigerend waren. “Wel, ga je uit met hem?”
“Ik neem aan dat je dat zo zou kunnen noemen,” zei Rose. Ze was vrij zwijgzaam, maar Avery zag de rode kleur op haar dochters’ wangen kruipen.
“Behandelt hij je goed?” Vroeg Avery.
“Meestal. We willen gewoon verschillende dingen. Hij is niet echt een doelgerichte kerel. Min of meer richtingloos.”
“Nou, je weet dat ik het niet erg vind om over dit soort dingen te horen,” zei Avery. “Ik ben altijd bereid om te luisteren. Of te praten. Of te helpen om jongens die je pijn doen te dumpen. Met mijn werk... ben je zo ongeveer de enige vriendin die ik heb.” Ze kromp inwendig ineen om te horen hoe goedkoop dat klonk, maar het was te laat om het nog terug te nemen.
“Dat weet ik, mam,” zei Rose. Toen voegde ze er met een grijns aan toe: “En ik kan je niet vertellen hoe verdrietig dat klinkt.”
Ze lachten er stiekem om, maar Avery was onder de indruk van hoeveel Rose op dat moment op haar leek. Wanneer een gesprek te emotioneel of persoonlijk werd, had Rose de neiging om het gesprek met stilte of humor af te sluiten. Met andere woorden, de appel was niet te ver van de boom gevallen.
Te midden van hun lach kwam een sierlijke kleine serveerster langs, dezelfde die hun bestelling had opgenomen en hun koffie had bezorgd. “Bijvullen?” vroeg ze.
“Voor mij niet,” zei Avery.
“Ik ook niet,” zei Rose. Ze stond op toen de serveerster verder liep. “Ik moet echt gaan,” zei ze. “Ik heb over een uur een afspraak met de adviseur van de universiteit.”
Dit was ook weer iets waar Avery bang voor was om er een groot probleem van te maken. Ze was opgewonden dat Rose eindelijk had besloten naar de universiteit te gaan. Op negentienjarige leeftijd had ze de overstap gemaakt en afspraken gemaakt met adviseurs op een in Boston gevestigde gemeenschapsschool. Voor Avery betekende dat dat ze klaar was om iets van haar leven te maken, maar langs de andere kant dat ze ook nog niet helemaal klaar was om iets van haar leven te maken: mogelijk met inbegrip van de gespannen maar vastzittende relatie met haar moeder.
“Bel me later om te weten hoe het gaat,” zei Avery.
“Zal ik doen. Nogmaals bedankt, mam. Dit was verrassend leuk. We moeten het binnenkort nog eens overdoen.”
Avery knikte terwijl ze toekeek hoe haar dochter wegliep. Ze nam de laatste slok van haar koffie en ging rechtstaan, terwijl ze de vier boodschappentassen bij haar stoel oppakte. Nadat ze ze om haar schouder had gehangen, verliet ze de coffeeshop en ging op weg naar haar auto.
Toen haar telefoon ging, was het een hele beproeving om die te beantwoorden terwijl ze zo geladen was. Ze voelde zich eigenlijk gek met al die tassen. Ze was nooit een van die vrouwen geweest die graag winkelden. Maar het was een geweldige hersteloefening met Rose en