De bol van Kandra. Морган Райс
Blue stond in een kast en hij wist niet waarom. Zijn hele lichaam voelde merkwaardig aan, alsof er een vreemde sensatie door hem heen stroomde. Zijn hoofd bonkte.
Gedesoriënteerd keek hij om zich heen, in een poging fragmenten van herinneringen aan elkaar te plakken. Hij was hier terecht gekomen door een wervelende vortex. Een wormgat. Ja! Nu herinnerde hij het zich. Professor Amethyst had een wormgat gecreëerd en Oliver erdoorheen gestuurd. Maar waarom?
Hij draaide zich om, zoekend naar het wormgat waar hij doorheen was gereisd; misschien kon dat hem een aanwijzing geven over hoe hij hier terecht was gekomen. Maar het was verdwenen.
Ineens voelde hij koud metaal tegen zijn borst en hij haalde een amulet tevoorschijn. Dat had hij van Professor Amethyst gekregen, herinnerde hij zich. Wat had hij ook al weer gezegd? Dat wanneer het metaal heet werd, het betekende dat er een kans was om terug te keren naar de School voor Zieners? Dat was het.
Op dit moment voelde het ijskoud aan. Dat betekende dat de terugweg naar de School voor Zieners verdwenen was.
Oliver werd overspoeld door een golf van verdriet toen hij terugdacht aan de school die hij had achtergelaten. Maar waarom hij de school überhaupt had verlaten, kon Oliver zich niet herinneren. Hij raakte bevangen door angst terwijl hij probeerde erachter te komen en zich trachtte te herinneren waar hij terecht was gekomen. En waarom. Waar was hij? Welk jaar was het?
En toen, langzaam, begon het bij hem terug te komen: Armando.
Hij was teruggekeerd naar het heden om Armando Illstrom te redden.
Met een plotseling gevoel van urgentie keek hij om zich heen. Armando stond op het punt vermoord te worden. Elke seconde telde.
Oliver stormde de kast uit, de gangen in van wat hij onmiddellijk herkende als een fabriek.
Armando’s fabriek. Zowaar, daar hing een bord: Illstroms Uitvindingen.
Hij rende naar de binnenplaats. Hij bereikte het einde van de gang en stak zijn hoofd om de hoek. In plaats van Armando’s misleidende gangen in zijn eigen tijdlijn, had deze fabriek een open vloerplan dat bruiste van de activiteiten. Overal liepen werklui in dezelfde ouderwetse blauwe overall als Oliver nu droeg.
Alles zag er schoon en goed onderhouden uit. Vliegende robotachtige wezens zoefden door de lucht. Vonken van de lasapparaten vlogen in het rond terwijl de werklui de gewrichten van enorme machines monteerden. Metalen vogels vlogen rond in de dakspanten, waar de ramen niet langer dichtgespijkerd waren.
Alles was veranderd. Even voelde Oliver zich trots. Het was duidelijk dat zijn daden in 1944 het heden hadden veranderd. Dankzij hem draaide Illstroms Uitvindingen op volle toeren.
Maar niet voor lang.
Niet als hij Armando niet op tijd kon redden.
Toen hij door de dakramen keek, zag Oliver donkere stormwolken naderen. Regen begon op de glazen ruiten te hameren. Toen werd de hemel plotseling verlicht door een bliksemschicht, gevolgd door een luid gedonder.
De lichten in de fabriek begonnen te flikkeren. Toen gingen ze uit. Met een zoemend geluid schakelden alle machines uit
De noodstroomgeneratoren startten op en de noodverlichting flikkerde aan, waardoor de hele fabriek in een onheilspellende rode gloed werd gehuld.
Oliver besefte nu naar wanneer hij terug was gekeerd. Het was de dag van de grote storm. De dag waarop de burgemeester alle scholen en bedrijven in de stad had gesloten. De dag waarop hij zich in een afvalcontainer had verstopt om aan Chris en zijn pestkoppen van vrienden te ontsnappen. De dag waarop hij Armando had ontmoet.
In het sombere rode licht zag Oliver Armando. Zijn Armando. Niet de jonge man uit 1944, maar zijn oudere held.
Zijn hart maakte een sprongetje. Maar een moment later besefte hij iets. Armando zou zich hem niet herinneren. Ze hadden elkaar nog niet eens ontmoet. Armando had nog niet die kostbare herinneringen die ze samen deelden.
“Het is mooi geweest voor vandaag!” riep Armando naar zijn werklui. “Het ziet ernaar uit dat de storm eerder opkomt dan de burgemeester zei. De bus zal jullie naar huis brengen.”
Terwijl de werknemers zich richting de deur begaven, merkte Oliver iets merkwaardigs op. Iets blauws en glinsterends.
Hij herkende de unieke blauwtint onmiddellijk. Het waren de ogen van een rebelse ziener. En dat kon maar één ding betekenen. Lucas, de kwaadaardige rebelse ziener, was hier.
Oliver speurde de ruimte af. Ineens werd de hele fabriek verlicht door een bliksemschicht. Oliver zag een gedaante de schaduw in duiken.
Hij snakte naar adem. Het was Lucas. Hij volgde Armando.
Het donderde weer. Oliver kwam in actie en rende in de richting van Armando en Lucas. Hij kwam dichter en dichter bij de kwaadaardige rebelse ziener tot ze parallel renden.
Bij de volgende plotselinge bliksemschicht keek de oude man met een ruk om. Oliver zag Lucas’ verweerde gezicht in al zijn glorie. Zijn kwaadaardige blauwe ogen keken Oliver recht aan. Er zat een verontrustende schittering in.
“Oliver Blue,” gromde hij.
Oliver slikte. Het voelde alsof zijn keel dichtzat. Hij stond oog in oog met de man die hem dood wilde. Het was angstaanjagend. Verlammend.
Op dat moment sprong Horatio de hond uit de duisternis tevoorschijn. Hij wikkelde zijn lichaam rond Lucas’ enkels, waardoor de oude man struikelde.
“Die verdomde hond!” schreeuwde Lucas terwijl hij zijn best deed om zijn evenwicht te behouden.
Oliver was nog nooit zo blij geweest om de oude bloedhond te zien. Hij maakte onmiddellijk gebruik van de kans die Horatio hem had gegeven en rende in de richting die Armando was opgegaan. Hij bereikte de gang net op tijd om Armando in zijn kantoor te zien verdwijnen.
Hij hoorde het geluid van zware voetstappen achter zich. Oliver wierp een blik over zijn schouder, net toen Lucas’ gestoorde gezicht door een bliksemschicht werd verlicht. Struikelend bereikte Oliver de deur van Armando’s kantoor en hij stormde naar binnen.
Het kantoor van Armando was zoals altijd een chaos. Er stonden meerdere bureaus, bedekt met stapels papieren. Computers uit verschillende tijdperken. Planken die krom stonden onder het gewicht van boeken.
En te midden van dat alles stond Armando zelf.
Hij draaide zich om en staarde Oliver verbijstert aan. “Kan ik je helpen?”
Oliver staarde terug en vroeg zich af of Armando hem herkende. Hij wist het niet. En er was geen tijd om er bij stil te staan. Hij moest de dreiging vinden.
Oliver keek verwoed om zich heen. Er leek niets mis te zijn. Er was geen teken van een val. Niets dat suggereerde dat Armando’s leven direct gevaar liep. Hij begon aan zichzelf te twijfelen. Was deze hele reis een fout geweest? Had hij zijn geliefde school voor niets opgeofferd?
Ineens stormde Lucas het kantoor binnen. “De bewakers komen eraan, kleine lastpost!”
Hij dook naar Oliver, maar die sprong opzij. Wanhopig zocht hij naar de dreiging. Hij had niet veel tijd meer om Armando’s leven te redden. Wat kon het zijn?
“Kom hier!” snauwde Lucas.
Armando deisde achteruit toen Oliver langs hem rende, onder zijn bureau doorgleed en aan de andere kant tevoorschijn kwam. Lucas kwam achter hem aan, maar het brede bureau was een goede barrière. Lucas haalde naar Oliver uit en stootte het bureau om in zijn wanhopige pogingen om hem te pakken te krijgen.
Op dat moment zag Oliver het. Een koffiebeker op de zijkant van het bureau ging om. En Armando reikte ernaar om te voorkomen dat alles onder zou komen te zitten. Maar het oppervlak glinsterde merkwaardig.
Vergif!
Oliver sprong op het bureau en schopte tegen de koffiebeker, die uit Armando’s handen vloog. De beker viel op de grond en er stroomde een plasje bruine vloeistof uit.
“Wat is hier aan de hand?” riep Armando uit.
Lucas