Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven

Naakt model - Adama van Scheltema Carel Steven


Скачать книгу
wit! en grijs en blauw – een nimf, als een droom in een bosch.

      Nellie (aldoor bezig). Ja, later misschien, hè – maar nou kan ik niet. (naar de schilderij knikkend). Dàt moet eerst af – enne – ik ben nou van hem, hè.

      Herman (met afwerend gebaar, dan met den rug van zijn hand zich het voorhoofd wisschend). Maar – jouw figuur is immers toch bijna af, – en dan beloof je me toch – dan kom je weer – voor de nimf – ik moet je dan hebben, zie je – (hij gaat weer zitten en dringt nader) ik moet – .

      Nellie (tegenover hem, brood snijdend). Och Henkie, zit nou niet te zeuren – ik ben nou hier.

      Herman. „Hier” – „hier” (bitter) hier zijn er al zooveel geweest.

      Nellie (geprikkeld). Och wat – „hier veel geweest” – en wat weet jij daar nou van! Dat is nou maar enkel, omdat je jaloersch bent. (stilte). En wat dan nòg? – ik ben toch maar een model! – ik ben toch vrij! (stilte). Och Henkie, toen ik bij jou kwam, was ik nog maar een schaap.

      Herman (opspringend). Ja – ja, dàt is het! Ik was de eerste hè – en dan zie je niet zoo nauw! en nu je de smaak beet hebt, nu wil je ook de anderen leeren kennen! – Nou leer ze dan maar kennen! allemaal – den een na den ander – dan zul je zien, wat voor een egoïsten het zijn! egoìsten! egoìsten! – de heele wereld is egoïst! (stilte, weer naar haar toekomend, zachter). Maar wat ìk voor je voelde, zie je – dat zal je niet weer vinden – zie je. (hij komt weer zitten, terwijl zij brood snijdt. Stilte). Weet je nog – zoo snee je bij mij ook altijd brood, Nellie, – we hadden ’t toch goed samen, Nel, – hou je dan heelemaal niet meer van me – zeg – ?

      Nellie (zachter). Och ja jongen – och jawel – . (Zij zet koffie, en legt daarbij haar arm over de tafel).

      Herman (haar hand vattend). We hadden het zoo goed samen, zeg – kon het niet zoo blijven – ? kan het niet meer zoo worden, Nel – ? Ik heb je zoo noodig zeg – ik kan je niet meer missen – ! ik kàn niet buiten je!

      Nellie (haar hand terugtrekkend). Och nee Henkie – toe! Ik kom wel es – ja, ik kom nog wel es – voor poseeren – misschien, (jagend) maar noù niet – noù ben ik hier, noù ben ik van hem – en ik hoù van hem! – ik heb hem lief – daàr: ik hoù van hem!

      Herman. St – ! St! – niet zoo hardop! – (hij staat op, loopt kreunend rond, – dan bij de tafel terug). Hoe kun je dàt nou tegen me zeggen!

      Nellie (een beetje verschrikt over haar eigen uitval). Nou ja – (luisterend, – opgelucht). Daar komen ze – !

      Herman (haastig). Je spreekt hem toch nooit over – ons – ?

      Nellie. Och wel nee.

      ZESDE TOONEEL

Nellie, Herman, Henri, Frits, Jules

      (Rumoer op de trap. Henri komt met Frits en Jules druk in de deur. Herman is opgestaan en wischt zich het voorhoofd, terwijl Henri vluchtig een nieuwsgierigen blik op hem en Nellie werpt).

      Henri. Ziezoo: – daar zijn we alle drie! Ik ontmoette ze juist bij de voordeur. (tot Frits en Jules). Kom binnen, kom binnen! (naar Herman) Jullie kent elkaar – (tot Nellie) en jij kent ze ook Nellie? – mijnheer Frits ken je…

      Nellie. Ja, mijnheer Frits ken ik wel.

      Henri. En dat is nou mijnheer Scheffer: Jules Scheffer – juffrouw Nellie.

      Jules (wat jonger dan de anderen, levendig, gladgeschoren gezicht, modieus gekleed met kleurig dasje en met een bloemetje in ’t knoopsgat). „Enfant terrible”, juffrouw Nellie, onder al die kwasten.

      Frits (wat ouder dan de anderen, rustiger, met iets van den arrivist over zich, maar toch joviaal met zijn puntbaard). Ja, jij bent een fijn nummer!

      Jules. Hij bedoelt een „fijn penseel” juffrouw Nellie.

      Henri (zet het gehaalde op tafel, terwijl de anderen met Herman naar den ezel komen). Nou Nel, hier is brood, en sardines en zoo – is alles klaar?

      Nellie. Ja, maar ik moet natuurlijk de omelet nog maken.

      Henri. O – , maar dan gauw hè, dan kunnen we beginnen.

      Nellie. Ja – ja – (zij verdwijnt in het keukentje, waarvan de deur openblijft, terwijl Henri bij de anderen voor den ezel komt).

      Frits. Knap werk, – maar wat bedoelt ie er eigenlijk mee?

      Jules. Wel, zie je dat niet – dat is je reine duidelijke symboliek: twee violen en een baspartij – twee naakten op den voorgrond, als de lichte noten, en een soort kop op den achtergrond als de zware noot – Henri is altijd een „Schwerenöter” geweest – wat jij, ouwe jongen.

      Henri (glimlachend). Ach jij met je onzin! Natuurlijk is ’t symbolisch, – maar toch bijna reëel hè, (uitleggend). Ik wou er een soort drieluik van maken, een synthese zoeken, zie je – daar moeten we toch weer heen: – de twee naakten op het voorplan als het veelvuldige, het dualistische – bijvoorbeeld ook het anti-monogame in ons…

      Jules. A ha! —

      Henri. De eeuwige tweestrijd, zie je – enfin. En daarachter, in het midden: „het gelaat” – als het symbool van het monistische hè, het ideaal achter de dingen – als het beeld van de ziel, zie je, die zich losmaakt van de naakte werkelijkheid… (Nellie is onderwijl in het keukentje aan het klutsen gegaan, wat Henri afleidt). Nou is ze daar waarachtig aan het klutsen! – (naar de open deur van het keukentje gaande). Nellie – wat is dat nou voor manier van doen!

      Nellie (met een schotel in de deur). Ik moet toch klutsen voor de omelet!

      Henri. Nou maar doe dan de deur dicht – (zij schijnen nog wat te harrewarren, waarna Henri de deur sluit).

      Frits (onderwijl met de anderen voor den ezel). Dat rechtsche naakt staat er mooi op – maar de idee van die kop in het midden lijkt me wat erg vaag.

      Jules. De baspartij speelt altijd min of meer in het obscure – dat noem je: „tremolo in oscuro.”

      Herman. De idee vind ik juist mooi.

      Henri (intusschen weer bij hen gekomen). Zie je: dat linksche naakt moet de tegenstelling van het rechtsche worden – een naakt van hooger orde – meer bezield, meer het geestelijke tegenover het lichamelijke naakt – enfin, daar ben ik nog niet aan toe, daar heb ik nog niet eens een model voor. En dan het gelaat als de bevrijding – bevrijding uit de banden van liefde en kunst, – de vrijheid —

      Frits (plagend). A ha, nou begrijp ik Henri: „de vrije liefde en de vrije kunst” – en de vrije liefde op den voorgrond! (de anderen lachen, terwijl Henri glimlachend zijn schouders ophaalt).

      Jules. Ik voel voor de vrijheid! Maar waarom zet je haar dan in afdeelinkjes? – en dan nog een lijst er om! – Dan zijn wij, modernen, toch consequenter; de lijst, dat heeft zijn tijd gehad: decoratief en fresco vadertje – dat is de toekomst, wat ik je brom. (Henri blijft in gedachten voor zijn ezel staan, terwijl de anderen meer naar de rustbank komen).

      Frits. En waarom ga jìj dan niet es voor, met je praatjes?

      Jules. Ik wacht ouwe heer: het gaat me momenteel wat te gauw. Ik wacht tot er stagnatie komt, en dan sticht ik eenvoudig een nieuwe richting – je zult nog van me hooren – , maar mijn theorie is nog niet heelemaal klaar.

      Herman (verontwaardigd). En vroeger zei je precies andersom, dat je nooit moest schilderen naar een theorie!

      Jules. „Andersom?” – nou natuurlijk: een mensch moet toch niet altijd hetzelfde zeggen! Dat zou waarachtig een vervelende boel worden! Mijn hemel, laat een mensch toch wat spatie in zijn particuliere meeningen!

      Frits.


Скачать книгу