Specialiteiten. Multatuli
Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het me lust. Eenvoudiger reden zal er wel niet kunnen bestaan. Maar ik wyk niet af van m'n onderwerp, al schynt het zoo. Er is nauw verband tusschen m'n sympathie met den lyder van den Don Quichot—Ťschryverť noemen ze dat!—en deze filippika tegen specialiteiten. Ook my zal men hier-en-daar koddig vinden …
Bovendien, de verhandeling die nu volgt over de aller-scherpste kausticiteit van den baron 'T EEN-OF-ANDER, behoort integraal:
tot de geschiedenis van jonker FRITS,
tot de geschiedenis van 't parlementarismus,
tot de geschiedenis van onze eeuw,
tot de geschiedenis van zaagdeuntjes,
tot de geschiedenis van den Baäls-dienst der SPECIALITEITEN.
tot alle mogelyke geschiedenissen alzoo …
ŤVermaakt er u meeť gelyk de groote kinderdichter HIERONYMUS VAN ALPHEN, enz.
De baron van 'T EEN-OF-ANDER ging by buren, vrienden, magen, huis- stad-land-provincie-stand-en geloofsgenooten, voor 'n goed mens door. En ook hyzelf hield zich daarvoor. Maar hy werd door zichzelf en anderen miskend. De man was meer dan 'n goed mens. Hy was 'n diepdenkend wysgeer. Een ware Amerikaansche padvinder in de geheimenissen van het Zyn. Hy was 'n speurhond, 'n jagtvalk, 'n fret op de jacht naar waarheid. En wat-i vond, wist hy geestig te uiten. CERVANTES was niets by hem. Zelfs ik niet.
En—dit verheft hem nňg hooger, indien er hooger standpunt denkbaar is—hy was zoo fondamenteel-ingekankerd nederig, zoo evangelisch- kinderlyk onnoozel, dat de rechterhand van z'n oordeel niet wist welke paarlen de linkerhand van z'n welsprekendheid te-grabbel gooide. Als gy en ik, lezer, zeggen dat we onszelf als dom of onwetend beschouwen, houden we ons maar zoo. We beweren, eigenlyk op den keper beschouwd, heel intelligent te wezen. Ik noem dus zoo'n voorgeven maar nederigheid aan den buitenkant. Maar onze baron was inderdaad even sterk overtuigd van z'n intellektueele onwaarde, als anderen van de fatsoenlyke noodzakelykheid om zich nederig voortedoen.
Lang leve dus de baron 'T EEN-OF-ANDER.
Maar, nogeens, hy werd miskend. Indien gy me nu al hierin op m'n woord gelooft, lezer, zult ge toch zeker verwonderd zyn te vernemen dat onder al die miskenners iemand is die u van naby bestaat, of dien ge, volgens het opschrift van den Delfi-tempel—ook al tot deun verlaagd! —iemand dien 't uw plicht was van zeer naby te kennen. Ik bedoel uzelf, lezer. Gy, gy, gaaft onzen baron van 't E.O.A. niet wat hem toekomt. En ook omtrent my hebt ge misdreven. Ik stelde u goedmoedig in-staat den man te beoordeelen, te vereeren, te aanbidden, en ge gaat voorby alsof er niets geschied ware! Ik zal me moeten getroosten de geschiedenis van jonker FRITS nogeens te vertellen, in de hoop dat ge ditmaal wat minder … lieve hemel, hoe moet ik zeggen om niet bybelsch- onbeleefd te zyn? Ik bedoel dat ge 't parelsnoer in eere houdt, dat ik u—'t is 'n geschenk van den baron—zoo edelmoedig toewierp.
Ik sla nu den buik over. Ook 't geld Ťwaarom 't goddank niet te doen is.ť En we stappen rechtstreeks toe op de schatkamer der wysheid …
Zie, gierig is-i niet. Daar geeft hy ons dezelfde kostbaarheid nogeens:
–Een mens moet toch iets zyn, hooren we hem andermaal zeggen.
Eigenlyk is m'n geschiedenis van jonker FRITS hier uit. Of althans ik behoefde, wčl beschouwd, niet voorttegaan die te schryven. Want, ňf de lezer valt flauw van bewondering voor 't genie dat ik sprekend invoerde, ňf hy valt niet flauw, en is dan niet waardig de schoenen van den flauw-gevallen lezer te poetsen, laat staan 't slot van deze vertelling te vernemen.
Ik schryf dus nu 'n tijdje voort, voor m'n eigen liefhebbery.
–Juist, edele man, juist! De mens moet, om niet niets te zyn, iets wezen! En gyzelf?
–Dykgraaf, lid van …
–Precies! Lid van … een-en-ander. Baron van … 'T EEN-OF-ANDER. Welnu, ik heb u—de eene helft van m'n lezers ligt in zwym, 't is uw schuld, verheven wreedaard! De andere helft is bezig met geen schoenen te mogen poetsen—ik heb u, dykgraaf, baron, en lid van … een-en-ander …
–Ook van 't Bybelgenootschap …
–Ook van 't bybelgenootschap! Ik heb u … een-en-ander te zeggen. Ik groet u met den naam van … een-of-ander.
–Niet waar, 'n mens moet iets zyn?
–Heel juist! En niet alleen iets, maar zelfs … een-en-ander.
Ge zyt dus … Dykgraaf? Ge zyt lid …
–Van een-en-ander. En van 't Zendelinggenootschap! En van de Schoolkommissie! En van den Vredebond! En van 't Roode Kruis! En van 't Blauwe! En van …
–Om der liefde wil, overstelp me niet! 't Is om te bezwyken.
–En van de Javaannut-maatschappy!
–Hou op! Het duizelt me. Maak m'n lofzang niet onmogelyk door overkoking van de stof. Ge zyt, om iets te zyn …
–Och, ik beroem er me volstrekt niet op. Reeds m'n papa was regent van 'n oude-mannenhuis. En hy zei altyd dat 'n mens …
–Een mens moet iets wezen. En uwe zalige papa wŕs iets.
–Hy was regent van 'n oude-mannenhuis. Ook gewezen oud-garde-noble van koning LOUIS. Want, 'n mens, zoo zeid-i altyd, 'n mens …
–Een mens moet iets zyn. Ik zie het, ge zoogt met moedermelk der vadren wysheid in. Om uwen lof …
–Lieve hemel, ik wist niet …
–Dat ge zoo verdienstelyk waart? Zoo-even vertelde ik reeds een-en-ander …
–Zoo heet ik.
–Ja zoo heet ge, en dat zyt ge! Nu, ik deelde iets over uwe nederigheid aan m'n lezers mee. We zullen haar echter niet ontzien. Ik schroom niet u te zeggen dat ge reeds vóór uw geboorte een groot man waart door de verdienste van uw vader die, om niet niets te zyn, zich garde-noble had laten maken, en regent van een besjes-gesticht …
–Van 'n oude-mannenhuis!
–Van 'n oude-mannetjeshuis! Ge waart voorbeschikt … een-en-ander te zyn. Ge voeldet uw roeping, gy ruimdet alle hindernissen uit den weg, ge verhieft u boven stof en onstof, ge zweefdet en doorvleugeldet …
–Gut, ik wist niet dat ik zooveel byzonders uitrichtte. Ik ben dykgraaf geworden, en lid van …
–Van een-en-ander!
–Ja, omdat m'n vrouw zei dat het rondslenteren van 'n man in huis, zoo lastig was voor de booien, en dat m'n gekibbel met de tuinknechts 't humeur bederft. Ook heb ik aanleg tot zwaarlyvigheid.
Dit was zoo. We zagen dien buik reeds optreden als getuige tegen de mogelykheid van geldgebrek.
–Ik werd wat dik. En als dykgraaf doe ik nu ééns in de maand 'n toertjen om de zitting van 't kollegie by te wonen. Want ik zeg maar, 'n mens moet …
–Een mens moet iets zyn. Juist daartoe heeft de goede Voorzienigheid ons hoog-water gegeven, om 't mensdom instaat te stellen tot het voortbrengen van dykgraven. Neem 't water weg, geen dyken. Zonder dyken, geen Graven. Zonder Graven … 'n man te veel over den vloer, en gekibbel met de tuinluî. Allah akbar … m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER, allah akbar! gelyk de groote Profeet zoo wél gezegd heeft, zonder nog iets te weten van dykgraven en hoog-water. Ge moet iets zyn. Gy hebt het gezegd. Niet de waanwyze PYTHAGORAS heeft ditmaal gesproken, maar gy, gy, gy! Wát hebt ge gezegd? De mens moet iets zyn. Hoe hebt ge dat gezegd? Met de daad bewyzende dat ge oprecht waart. Gy wérd iets, dykgraaf en … een-en-ander. Waarom hebt ge 't gezegd? Omdat uw verheven vader lid was in 'n besjeshuis …
–Regent van 'n oude-mannenhuis …
–Regent van 'n ouwe-mannenhuis! In welke omstandigheden hebt ge 't gezegd? Te midden van Ťbooienť dien ge in den weg liep, en kibbelend met 'n tuinknecht. We kunnen nu overgaan tot de schepping der wereld. In Genesis I vers 27, zien we den mens verschynen. Dat was zoo'n groote kunst niet, en