Aljaska en de Canada-spoorweg. Unknown
een menigte kleine villa’tjes verspreid langs hunne woudrijke oevers. Vluchtend voor de hitte der maand Augustus, die in New-York dikwijls ondragelijk is, houden de burgers en vooral de burgeressen der groote stad er van, om hier een zuiverder en frisscher lucht in te ademen. Zeker is het George-meer met zijne vele groene eilandjes, mooi, zeer mooi zelfs; maar ik ben er niet zoo verrukt van als de Amerikanen, die niet aarzelen, het boven de schoonste zwitsersche meren te verheffen, en die het den eersten rang toekennen onder de meren der gansche wereld. Men zou het eerder met de meren uit Zweden kunnen vergelijken, als de bergen wat hooger waren en—wat weer bij de laatstgenoemde ontbreekt—hier staan de gezellige levendigheid van de oevers en de vele aanlegplaatsen toe, om tal van aardige amerikaansche dames in vroolijk zomertoilet eens op te nemen.
De vaart over het George-meer duurt ongeveer drie uren. Aan het noordelijk uiteinde wacht ons een trein. In twee minuten heeft de ontscheping zonder moeite en zonder geraas plaats gehad, ik heb geen orders hooren geven en geen stoomfluit gehoord. Het is een wonder! Een kwartier later geschiedt het tegenovergestelde, de overgang uit den trein in de boot, aan ’t zuidelijk einde van het Champlainmeer, te Ticonderoga. Daar staat ook een historisch fort, waarvan de overblijfselen op een naburige rots liggen, die haren naam aan het kleine stadje, punt van vertrek der booten, heeft gegeven.
Het eerste gedeelte van het Champlainmeer is nog al aardig; maar weldra wordt het meer breeder, de oevers worden lager, en het water neemt eene gele kleur aan. De landstreek is niet meer, zooals bij het George-meer, een uitspanningsoord, maar eenvoudig een landbouwgebied, afgesloten in de verte door mooie blauwe bergen, de Adirondacks.
Om vijf uur wordt er aangelegd op den rechteroever, te Burlington, de volkrijkste stad uit den staat Vermont; veel fransche Canadeezen zijn in die belangrijke industriestad gaan wonen.
Twee uren later verlaat ik de stoomboot, om per spoor verder naar Plattsburg te gaan. De grens van Canada passeeren we te Rouse’s Point en om elf uur ’s avonds ben ik in een fransch hotel te Montreal geïnstalleerd.
Ik kende Montreal reeds, door mijn bezoek in 1876, op mijne eerste reis naar Amerika. De bevolking, die in het begin dezer eeuw nauwelijks 9000 inwoners bedroeg, werd toen op 120000 geschat en nu is ze reeds tot 200000 gestegen en neemt nog voortdurend snel toe.
De stad, die gebouwd is op een eiland, door de Sint-Laurens en een arm van de rivier Ottawa gevormd, ligt op den linkeroever van den grooten stroom in eene vruchtbare vlakte, aan den voet van den Mont Royal, waarnaar de stad is genoemd en dien men tegenwoordig langs een spoorwegje kan bestijgen. Van den top af heeft men een prachtig gezicht op de stad, welker daken en torens in de zon schitteren, en op de Sint-Laurens, die vele kilometers breed is met hare groene eilandjes en de vruchtbare velden langs de oevers.
Zeker zou men met genoegen vele dagen in de mooie stad Montreal kunnen doorbrengen, waar de meerderheid der bewoners Fransch spreekt en waar men bij elke schrede aan Frankrijk, het “oude land”, zooals de Canadeezen zeggen, wordt herinnerd. Maar ik had mij voorgenomen, op mijn terugweg op nieuw Beneden-Canada te bezoeken en ik maakte mijne toebereidselen, om nog denzelfden avond te vertrekken.
Mijn eerste visite gold den heer Beaugrand, oud-burgemeester van Montreal, een gewaardeerd schrijver van romans en reisverhalen; nu is hij redacteur van de Patrie, een der meest gelezen fransche dagbladen in Canada. Ik werd allervriendelijkst door hem ontvangen. Daarna bezocht ik den heer Schwoob, consulair agent voor Frankrijk, die met buitengewone voorkomendheid zich onmiddellijk te mijner beschikking stelde, om mij aan den superintendent van de Canadian Pacific, den heer Mac Nicoll, voor te stellen. De laatste gaf mij een introductiebrief mee voor alle employés langs de onmetelijke lijn, waarover hij het oppertoezicht heeft. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn kaartje te koopen, dat tot Victoria 75 dollars kost; voor twintig dollars buitendien krijg ik een bed in de sleeping car, welk gemakkelijk ingericht rijtuig ik dan ook overdag mag gebruiken en mijn kaartje is unlimited, dat wil zeggen, dat ik onderweg mag uitstappen, en overal, waar ’t mij goed dunkt, zoolang mag blijven, als ik wil.
Ik had ook nog tijd, den heer Mercier te bezoeken, den Aljaska-reiziger, die mij zeer bruikbare inlichtingen gaf over de streken, die ik dacht aan te doen.
Intusschen is het uur van vertrek gekomen. Om 8 uur installeer ik mij met mijne lichte bagage in den parlour-car, de Yokohama. De gereserveerde rijtuigen hebben namelijk, evenals stoombooten, ieder eenen naam. Ik heb niet veel medereizigers; de eerste indruk is uitmuntend.
De canadasche pacific-spoorweg is de jongste trans-continentale lijn in Amerika en zij is inderdaad een wonderwerk. In 1875 is men ermede begonnen, maar eerst sedert 1880 is men er vlug mee voortgegaan, toen de regeering op het gelukkig denkbeeld kwam, den aanleg aan eene bijzondere maatschappij te gunnen. Zoo kon vijf jaar voor den voorgeschreven termijn, den 4den Juli 1886, een trein, uit Montreal vertrokken, de stille Zuidzee bereiken, eene uitkomst, die des te belangrijker was, omdat de weg aangelegd moest worden door bijna geheel verlaten streken, die groote natuurlijke bezwaren aanboden.
Bijna 500 kilometers zijn in de rotsen uitgehouwen. De bruggen zijn ontelbaar, één, van ijzer vervaardigd, is 250 meter lang; een andere is tusschen twee bergen 90 meter boven een stroom gebouwd. In de laatste weken werkte men zelfs bij de strengste koude; als de paarden niet meer konden, spande men honden voor wagens. Herhaaldelijk heeft men rails gelegd, terwijl het kwik in den thermometer bevroren was. Van de vier groote secties der lijn zijn twee door de regeering en de beide andere door de maatschappij aangelegd. De zoo snelle voltooiing Bladzijde 20van den reusachtigen spoorweg, die van Montreal tot Vancouver niet minder dan 4679 kilometer lang is, mag, ik herhaal het, een reuzenwerk worden genoemd, en heeft aangetoond, dat zoowel de ingenieurs als de werklieden uit Canada in niets bij hunne buren uit de Vereenigde Staten achterstaan.
De compagnie van den Canada-pacific-spoorweg maakt goede zaken. Buiten de groote lijn omvat haar spoorwegnet groote uitgestrektheden van de noordwestelijke prairieën en enkele wegen oostwaarts naar Quebee, Halifax enz. en ook verscheiden lijnen, die met de amerikaansche in verbinding staan. Van Halifax naar Vancouver, dat is van den eenen oceaan naar den anderen, wordt de afstand van 5908 kilometers geregeld in zeven dagen afgelegd, en op een manier, zoo prettig en gemakkelijk als men zich in Europa niet kan voorstellen. Tegenwoordig kan men zonder moeite in veertien dagen van Parijs naar Victoria op Vancouver komen, en daar langs dezen weg de afstand van Japan 516 mijlen korter is dan over San-Francisco en slechts 13 à 14 dagen eischt, kan men vier weken, nadat men Frankrijk heeft verlaten, op de kaden te Yokohama wandelen, terwijl deze reis over Marseille en Suez 42 dagen duurt.1
25 Juli.—Ik heb een uitmuntenden nacht gehad en sta om zeven uur op, geheel uitgerust van de vermoeienis der vorige dagen. We zijn de hoofdstad der Dominion Ottawa reeds lang voorbij. We rijden nu langs den rechteroever der rivier van denzelfden naam, die we een uur later zullen verlaten op het punt, waar zij zich naar het noordwesten buigt. Daar zijn we te Mattawa, een belangrijke plaats voor den handel in het hout, dat uit de provincie Ottawa komt, en punt van samenkomst voor de hertenjagers en de forellenvisschers. Een dining-car wordt aan onzen trein gehecht en ik ontbijt met smaak, wat in Amerika, zoowel in Canada als in de Vereenigde Staten, eene zeldzaamheid is.
De oude spoorweg, door de regeering aangelegd, eindigde 42 kilometer verder, bij het station Callander. Bij dit punt begonnen dus de werken der Canadian Pacific, van de C.P.R., zooals men bij verkorting zegt.
Wij naderen de streek der kleine meren ten noorden van het Huronmeer. Men ziet er verscheidene in ’t voorbijgaan. Het grootste is het Nipissing-meer, een mooie watervlakte van 80 kilometer lang en 40 breed, met woudrijke eilandjes er in en een gordel van wouden er omheen, waarin veel wild wordt aangetroffen. Hoe onbeteekenend klein is echter dat meer, vergeleken bij de rij uitgestrekte zoetwater-binnenzeeën, iets zuidelijker op 16° lengte!
Om tien uur komen we te North Bay, een klein, geheel nieuw stadje aan de noordzijde van het meer. De trein staat er tien minuten stil. Ik ga een tocht wagen naar het buffet; men eet er staande en men kan er enkel brood, thee en koffie krijgen. Geen gegiste dranken, noch bier, noch wijn worden er geschonken; zoo is het aan alle buffetten langs de lijn.
Nadat we eenigen tijd langs het meer zijn gestoomd, gaat de spoorweg over het voornaamste toevoerkanaal, de rivier Sturgeon, juist boven schilderachtige stroomversnellingen. De temperatuur is
1
Die, reizen worden nl sneller en sneller. In de