Relikwieën uit onzen Heldentijd. Unknown
ter markt, om ze in te ruilen voor de geurige vruchten van het zuiden, voor wijn en zout en de kostbare specerijen der tropische gewesten. Zoo zag men, jaren lang, het zonderlinge schouwspel van een zeer levendig handelsverkeer tusschen twee oorlogvoerende partijen, die juist aan dien handel de middelen ontleenden om den woedenden krijg met des te meer kracht voort te zetten. Want kon Spanje, voor de uitrusting zijner legers en vloten, moeilijk de noordsche waren missen, die de hollandsche handel hem toevoerde, aan den anderen kant was het behoud en de uitbreiding van haar handel voor de jonge republiek eene levenskwestie. Ging deze, die voor verre het grootste gedeelte niet anders dan transitohandel was, in andere handen over, was eenmaal de wijde zee voor haar gesloten: vanwaar zou zij dan de middelen bekomen om de geduchte worsteling voort te zetten, zij, met haar binnen zoo enge grenzen omsloten, door de natuur zoo stiefmoederlijk bedeeld grondgebied? Niet geheel billijk, en ook niet vrij van baatzuchtige nevengedachten, was dan ook de verontwaardiging van Hollands bondgenooten, en vooral van koningin Elizabeth, die het den hollandschen handelaars maar niet konden vergeven, dat zij, zoo het heette, door lage winzucht gedreven, zelf den algemeenen vijand de middelen verschaften tot voortzetting van den krijg.
Ook den koning van Spanje verdroot het, dat zijne oproerige onderdanen zoo groote winsten trokken uit den handel op zijne landen, doch de overtuiging dat hij niet buiten hen kon, hield hem langen tijd van het nemen van doortastende maatregelen terug. Wel werden nu en dan enkele schepen in beslag genomen, enkele schippers in ’s konings dienst geprest of in de kerkers der inquisitie geworpen: maar daar bleef het ook bij; en onze kloeke kooplieden lieten zich door dergelijke verdrietelijkheden niet afschrikken, waar zoo schitterende winst de welgeslaagde onderneming bekroonde. Doch, in het eind, na de verovering van Portugal, na den val van Antwerpen, na den ondergang van de Armada, begon de koning, als wilde hij op zijn ouden dag door ondoordachte roekeloosheid vergoeden wat hij in jeugdiger leeftijd door besluiteloos dralen had verbeurd, tot krachtiger maatregelen over te gaan. Een en andermaal werden, op het onverwachtst, alle nederlandsche schepen, die in de havens van Spanje en Portugal lagen, in beslag genomen en verbeurd verklaard; gevangenschap en verlies van lijf en goed stonden den vermetele te wachten, die het nog waagde handel met ’s konings trouwe onderdanen te drijven; en werd ook die handel nimmer geheel opgegeven, toch was hij nu met gevaren en moeilijkheden gepaard, die alle ontwikkeling in den weg stonden, en hem onvermijdelijk ten gronde moesten richten. Hadde Filips vroeger gedaan wat hij nu, tegen het einde zijner regeering, beproefde te doen; hadde hij, bij het begin van den opstand, in plaats van telkens en telkens op nieuw, met opoffering van onnoemelijke schatten, zijn legers naar de Nederlanden te zenden, waar ze als wegzonken in den drassigen bodem, zich beijverd, zijne tegenpartij met alle kracht op haar eigenlijk element te bevechten, en den oproerigen gewesten de zee versperd: hoogstwaarschijnlijk zou hij zijn doel bereikt, en den opstand, van zijn levensader afgesneden, bedwongen hebben. Nu was het daarvoor te laat. Sloot de koning de havens van zijn land voor de hollandsche schippers, dreigde hij met kerker en galei die zijn verbod trotseerden, welnu, dan zelf den weg gezocht naar die rijke wonderlanden van het Oosten, naar die onschatbare koloniën, voor ongeveer een eeuw door spaansche en portugeesche zeevaarders en avonturiers ontdekt en voor hun vaderland gewonnen, en waaruit nu nog de koning van Spanje de middelen putte, die zijne vast waggelende mogendheid moesten schragen.
Het was een stout bestaan! Niet zoozeer om de moeilijkheden en bezwaren, aan de vaart zelf verbonden: de weg, die uit de zuidelijke havens van Europa naar Indië voerde, was bekend; de afstanden, de lengte en breedte der voornaamste punten, de richting van winden en stroomen, de gevaren van den tocht en de middelen om ze te boven te komen of te ontduiken, waren geen geheim. Bovendien, waarom zouden hollandsche zeevaarders angstvallig hebben opgezien tegen hetgeen Vasco de Gama en Magellaens, nu eene eeuw geleden, hadden gedaan, tegen hetgeen, nog voor weinige jaren, Drake en Cavendish met zoo schitterenden uitslag hadden volvoerd? Neen, wat men te overwinnen had, was iets geheel anders, was, zoo als later bleek, grootendeels een schijnbeeld, maar dat daarom met niet minder vermogen op de verbeelding werkte en de gemoederen met bekommering sloeg.
De schitterende droom der spaansche wereldzee was, in menig opzicht, toen nog eene ernstige werkelijkheid, of gold althans als zoodanig. Spanje en Portugal, sedert 1580 onder één schepter vereenigd, hadden het Oosten en het Westen onder zich verdeeld: het laatste had de hand gelegd op de kusten en eilandengroepen van den Indischen oceaan, waarheen zijne onverschrokken zeevaarders den weg hadden gewezen het eerste had uit de handen van Columbus een nieuw werelddeel ontvangen, dat koene avonturiers, in weinige jaren, hadden veroverd. Geene andere europeesche mogendheid had nog aan deze kusten haar vlag geplant, geene het gewaagd, als mededinger op te treden om den Spanjaarden en Portugeezen hun alleenhandel op de beide Indiën te ontrukken. Was ook de macht van Portugal gedaald, waggelde het reusachtige gebouw harer koloniale grootheid op zijne grondvesten: toch was de herinnering aan dat grootsch verleden nog levendig, de aangrijpende voorstelling dier wereld-omspannende heerschappij nog ontzaggelijk genoeg, om zelfs de stoutmoedigsten een oogenblik te doen terugdeinzen, nu het er op aan kwam, met deze macht de worsteling aan te binden, haar aan te tasten in hare eigene, ongenaakbare veste.
Evenwel het moest: de toekomst des vaderlands stond op het spel; en in dien tijd waren de Hollanders niet gewoon, zich door gevaren en moeilijkheden, door schijnbare onmogelijkheden zelfs, te laten afschrikken. Zoo zou dan de poging worden gewaagd. Doch, zoo mogelijk, zou men een anderen weg kiezen, dan dien de Portugeezen zich hadden gebaand en voorbehouden; met andere volken, dan waarover de Portugeezen hun schepter zwaaiden, betrekkingen aanknoopen. Langs het noorden van Azië, langs tot dusver onbetreden wegen, wilde men de landen van het uiterste Oosten bereiken, zonder den vijand te ontmoeten op de verre zeeën, waar nog de schrik zijns naams heerschte.
Koperen instrument, in de hut gevonden.
Ja, wel langs onbekende wegen! Immers, nog had niemand de zeeën ten noorden van Rusland en Siberië onderzocht; nog had geen zeevaarder daar het anker uitgeworpen, of de kusten en eilanden opgemeten en in kaart gebracht. Deze streken waren in vollen nadruk eene terra incognito, waaromtrent men zich de zonderlingste voorstellingen vormde. Sommigen fabelden van een groot land, nabij de pool gelegen, waar een eeuwige zomer heerschte, en alle zegeningen des hemels op de gelukkige bewoners nederdaalden; anderen wisten daarentegen te verhalen van allerlei vreeselijke monsters, die in deze onherbergzame oorden huisden, en iederen vreemdeling met een onontkoombaren dood bedreigden. Maar hieromtrent waren allen, geleerden en zeevaarders, het eens, dat het mogelijk was, benoorden Rusland en Azië om, naar Indië, of, zooals men toen zeide, naar de koningrijken van China en Cathay, te komen. Het eenige, waarover verschil van gevoelen bestond, was de juiste richting, die men te volgen had, om den doortocht te vinden, aan welks bestaan niemand twijfelde. Was men slechts eenmaal de uiterste landspits, de zoogenaamde kaap Tabis, omgevaren, dan had men alleen de zuidoostwaarts afloopende kust te volgen, om in de Chineesche zee te komen.
Holland zou het wagen, dien doortocht te zoeken, en dan, waar het niet minder op aankwam, zich het bezit daarvan verzekeren. Slaagde de poging, dan had men zich een weg naar Indië gebaand, die, naar men meende, wel een paar duizend mijlen korter was dan die om de Kaap, en waar geen mededinging van Spanjaarden of Portugeezen te duchten viel. Moedige mannen vatten het denkbeeld op, en rustten niet voor het tot uitvoering kwam. Onder hen komt de eerste plaats toe aan Balthasar de Moucheron, uit een edel normandisch geslacht gesproten, een dier vele en talentvolle Zuidnederlanders, die, na den terugkeer der belgische gewesten onder de heerschappij des konings, naar het noorden ontweken, en zoo krachtig bijdroegen tot den bloei en de verheffing der jonge republiek. Vol geestdrift voor zijn plan, wist hij ook andere invloedrijke mannen, Valck, Maelson, Plancius, den bekwamen amsterdamschen predikant-kosmograaf, straks ook Maurits en Oldenbarnevelt, te winnen; de Staten van Holland, door zijne schitterende voorstellingen medegesleept, zeiden hunne medewerking toe, en namen de kosten der uitrusting van twee schepen op zich, waarbij Amsterdam nog twee anderen voegde.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив