De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille
de oude vergelijking van het leven met eene brandende vlam werkelijkheid geworden. Dezelfde scheikundige processen, die het vuur in de onbewerktuigde natuur onderhouden, onderhouden het leven in de organische natuur; de zuurstof oefent daarbij hare werking uit. Maar evenmin als het zuur in het galvanisch element, of het zink en het koper, het electrisch uurwerk de uren doet aanwijzen, evenmin brengt de stof de verschijnselen voort, die zich in het leven openbaren, de stof is slechts de draagster van het leven.
De scheikundige verbindingen en de verwantschap der moleculen zijn ontstaan na de zuiver mechanische periode van de geboorte der aarde, en zijn het gevolg van den toestand, waarin kracht en stof toen verkeerden. Ook zij hadden reeds iets nieuws toegevoegd aan den chaos der azoïsche periode. De eerste vorming van het protoplasma, ontstaan uit de vroegere scheikundige verbindingen, was tevens het begin van het leven. Er was toen noch ziel, noch gedachte. De gedachte is bij de lagere dieren, de insecten, en de eerste gewervelde dieren: visschen en kruipende dieren, ongetwijfeld het uitvloeisel geweest van de ontwikkeling der zintuigen. Het leven is begonnen met eene eenvoudig samengestelde stof, die nauwelijks de eigenschappen bezat, die wij thans als uitingen van het leven kennen, en de kiem, de voortbrengster dier oorspronkelijke organismen, is niets anders geweest, dan eene gelukkige vereeniging van elementen, waardoor die nieuwe vorm van werkzaamheid in het werk der schepping bepaald is. Evenals de electriciteit te voorschijn treedt uit eene daartoe geschikt gemaakte batterij, zoo is ook de levenskracht voortgekomen uit de groote werkplaats der natuur. Het protoplasma ondervindt op zijne beurt den invloed, waardoor het zich langzamerhand boven zijnen nederigen oorsprong verheft. Door zijn vermogen, om zich te voeden, ontwikkelt het zich en verdeelt het zich: dit is de eerste wijze van voortplanting geweest. Wel is het nog geene plant, maar het leeft, hernieuwt zijn weefsel en plant zich voort.
Fig. 34. Microben in den dampkring, 1000 maal vergroot: a, b, Vibrionen; c, d, Bacteriën; f, g, h, Micrococci.
Fig. 35.—1. Bacillen, 1000 maal vergroot; 2. gewone bacteriën, 1500 maal vergroot.
Die eiwitstof, die geleiachtige verbinding van koolstof, stikstof en zuurstof, zal weldra andere stoffen, zooals zwavel, phosphorus, ijzer, zouten, in zich opnemen, en van vorm en eigenschappen veranderen. Zoo zal het protoplasma, na zich verdeeld te hebben in verschillende lichamen, die in eigenschappen verschillen, het aanzijn schenken aan de moneren, de foraminiferen, de eerste cryptogamen, de myxomyceten, de sponsen, het wier, enz.
Fig. 36.—Verschillende vormen van Diatomeën.
Wij hebben reeds kennis gemaakt met de verschillende moneren en gezien, dat er een aantal verschillende soorten bestaan, die zich bijna alle voortplanten door verdeeling van hun lichaam in twee gelijke deelen. Er zijn er echter enkele, zooals de protomonas, de vampyrilla en de protomyxa, die zich op eene andere wijze voortplanten. Op een bepaald tijdstip van hun leven trekken zij hunne kleine trilharen in, die hun voor de beweging en als grijporganen dienen, en veranderen zij in bolletjes. De buitenste laag dier bolletjes wordt taaier dan die van het protoplasma en vormt eene soort van omhulsel, waarbinnen het protoplasma zich verdeelt in een groot aantal kleine bolvormige massa’s. Daarna breekt het omhulsel en komen de nieuw gevormde lichamen naar buiten. Zoo vormen zich de zoösporen.
Fig. 37. Verschillende vormen van Diatomeën.
De microben, waarvan men vooral in de laatste jaren zooveel spreekt, schijnen ook niets anders dan moneren te zijn. Men heeft gewoonlijk geen denkbeeld, hoe groot het aantal wezens is, dat overal in de lucht en in het water krioelt. Gemiddeld bevat een cubieke meter lucht in eene volkrijke stad van drie- tot vierduizend. Maar deze zijn eerst van jongeren datum, daar zij als parasieten bij samenhoopingen van menschen gevonden worden en in volle zee en op de bergen verdwijnen. Hunne levensvatbaarheid is verbazend, evenals die van de meeste afgietseldiertjes. Eene enkele bacterie kan in 24 uren meer dan 15 millioen bacteriën voortbrengen! Sommige afgietseldiertjes kunnen als het ware niet sterven. Spallanzani heeft door bevochtiging rotiferen doen herleven, die dertig jaren lang uitgedroogd waren.3
De stamboom van het dierenrijk heeft zich evenmin als die van het plantenrijk, gemakkelijk en spoedig ontwikkeld. Er was eene verbazende ontwikkeling noodig, eer bepaalde moneren, die hun geheele leven het omhulsel behielden, dat het protoplasma van enkele hunner tijdelijk beschermt, in staat geworden waren, om onmiddellijk van het water en de lucht, die meer of min met minerale stoffen bezwangerd waren, de grondstoffen voor hunnen bouw te verkrijgen. Van dien dag af is het plantenrijk op de aarde verschenen langen tijd waren de moneren de eenige bewoners der aarde, en daaruit zijn langzamerhand naast elkander te voorschijn getreden de wezens, die later de aarde zouden bedekken met haar groen kleed of aan de weiden en de bosschen hunne tallooze bewoners zouden verschaffen.
Fig. 38. Verschillende vormen van Diatomeën.
De planten zijn niet de voorouders der dieren. Het zijn twee verschillende werelden, die alleen denzelfden oorsprong hebben. Het zou mogelijk geweest zijn, dat alleen dieren bestonden, hetgeen het geval zou geweest zijn, als geen der oorspronkelijke organismen zich aan den bodem had vastgehecht. Ook zou het mogelijk geweest zijn, dat alleen planten gevormd waren, hetgeen het geval geweest ware, indien alle oorspronkelijke organismen uit den bodem gevormd waren, hetzij in de vrije lucht, hetzij in de diepte der wateren. Ook had het kunnen zijn, dat het dierenrijk evenals het plantenrijk zich geheel anders had ontwikkeld, dan het geval geweest is; daartoe hadden slechts de omstandigheden, zooals de elementen, de warmte, de zwaartekracht, de dichtheid, het licht en andere moeten verschillen van die, waaronder de organismen thans gevormd zijn. De vormen, waaronder het leven op de overige werelden optreedt, moeten geheel verschillend zijn van die op aarde. Hoe moeten wij ons deze echter denken? Zouden wij ons boomen, vruchten en bloemen kunnen voorstellen, indien er geen plantenwereld op onze planeet bestond?
Fig. 39. Diatomëe (400 malen vergroot).
Wat ons het meeste treffen moet bij onze studie der eerste bewerktuigde wezens op aarde, zijn hunne bijzonder kleine afmetingen: de meeste zijn mikroskopisch klein. De eerste uiting der levenskracht was hoogst bescheiden, alsof de natuur eerst hare krachten beproeven wilde, vóórdat zij zich te ver van het onbewerktuigde rijk verwijderde. Minerva is niet in volle wapenrusting uit het hoofd van Jupiter te voorschijn getreden. Maar al zijn die wezens klein, zij zijn ontelbaar in aantal. Enkele terreinen bestaan uitsluitend uit mikroskopische versteeningen van die oude wezens, waarvan een groot aantal soorten nog in onzen tijd voorkomen. Ehrenberg heeft in éénen cubieken centimeter krijt vijfhonderdduizend versteende foraminiferen gevonden; Max-Schultze schatte het aantal van die skeletten in 30 grammen zand van de haven van Gaeta op 1½ millioen. Zij vormen dikwijls geheele bergen. Geheele eilanden, zooals Barbados, bestaan uitsluitend daaruit. Het krijt bestaat uit de overblijfselen van mikroskopische dieren en planten; geen stamper is fijn genoeg om de kleine wezens te verbrijzelen. Fig. 40 is een deel van het oppervlak van een geglaceerd visitekaartje, tweehonderd malen vergroot, zooals dit door Ehrenberg reeds in 1842 is waargenomen. Foraminiferen, diatomeën en andere lagere diertjes zijn bij duizenden opgehoopt in de krijt- en kiezelrijke terreinen; volgens Ehrenberg kan een cubieke duim 40 millioen diertjes bevatten. Ook hier zijn de moleculen meetkundig gerangschikt.
Fig. 40. Krijtschelpen van een geglaceerd visitekaartje.
De foraminiferen, zoo genoemd omdat hunne schaal van kiezel tallooze gaatjes bevat;
3
De in fig. 34 en 35 geteekende wezens zijn die, welke in de lucht het meest verspreid zijn. Op bewoonde plaatsen is hun aantal zeer groot, terwijl het op de bergen en in volle zee uiterst gering is, zooals de volgende tabel leert: