Op de Vlucht voor Hogere Krachten . Блейк Пирс
dat wapen vallen!”
Tito richtte het op haar.
Avery schoot hem tweemaal in de borst en door de slag kwam hij hard neer op de keldertrap.
HOOFDSTUK ACHT
Net buiten de koffiezaak hield Avery een zak met ijs op haar oog. Onder haar oog voelde ze twee kneuzingen kloppen en haar wang was gezwollen. Ze had ook moeite met ademen, waardoor ze vermoedde dat er een rib was gebroken. In haar hals had ze rode striemen van de greep van Desoto en haar keel deed pijn.
Ondanks alles voelde Avery zich goed. Heel goed. Ze had prima haar mannetje gestaan tegenover een reus van een moordenaar en vijf andere kerels.
Je hebt het ’m geflikt, dacht ze.
Jarenlang had ze geleerd hoe ze moest vechten, talloze jaren had ze vele uren in de dojo doorgebracht, waar ze in haar eentje telkens weer dezelfde bewegingen oefende. Het was niet haar eerste gevecht, maar wel de eerste keer dat ze het had opgenomen tegen vijf mannen en zeker tegen iemand zo sterk als Desoto.
Ramirez zat op de stoep. Sinds de gebeurtenissen in de kelder stond hij op instorten. Vergeleken met Avery was hij er behoorlijk slecht aan toe: zijn gezicht was helemaal gezwollen en zat onder de snijwonden. Hij voelde zich voortdurend duizelig.
“Je ging tekeer als een beest in die kelder,” mompelde hij. “Een beest dat…”
“Eh… dank je wel,” zei ze.
De koffietent van Desoto bevond zich midden in de wijk van bureau A7, dus voelde Avery zich verplicht Simms op te bellen voor versterking. In de straat stond een ambulance geparkeerd en verschillende agenten van A7 waren ter plaatse om Desoto en zijn mannen in te rekenen op beschuldiging van geweld, wapenbezit en nog enkele kleinere vergrijpen. Tito’s lichaam, gewikkeld in een zwarte zak, werd naar buiten gedragen en achter in een van de voertuigen gelegd.
Simms kwam ter plaatse en schudde zijn hoofd.
“Wat een zootje daar beneden,” zei hij. “Bedankt voor het extra papierwerk.”
“Had je liever gehad dat ik mijn eigen mensen opriep, dan?”
“Nee,” gaf hij toe, “Eigenlijk niet. Er houden zich al drie verschillende afdelingen bezig met Desoto, dus op zijn minst draagt dit ertoe bij om daar eens wat beweging in te krijgen. Ik weet niet wat je bezielde om alleen dit hol binnen te vallen zonder assistentie, maar je hebt het goed gedaan. Hoe heb je zes man in je eentje kunnen verslaan?”
“Ik kreeg hulp,” zei Avery met een knikje naar Ramirez.
Ramirez stak ter bevestiging zijn hand op.
“Is er een verband met de moord in de haven?” vroeg Simms.
“Ik denk het niet,” zei ze. “Twee van zijn mannen hebben tweemaal die boekwinkel overvallen. Desoto was verbaasd daarover, en vervolgens pisnijdig. Als die twee anderen dit verhaal bevestigen, denk ik dat ze helemaal niets met die moord te maken hebben. Ze waren uit op geld, ze wilden niemand vermoorden.”
Een agent liep op hen toe en wuifde naar Simms.
Simms gaf Avery een zacht tikje op de schouder. “Misschien kun je je beter uit de voeten maken,” zei hij. “Ze brengen hem nu naar buiten.”
“Nee,” zei Avery, “ik wil hem zien.”
Desoto was zo groot dat hij zich moest bukken om door de deur te gaan. Aan weerszijden hielden politieagenten hem vast en een agent liep achter hem aan. Vergeleken met alle anderen zag hij er reusachtig uit. Ook zijn handlangers werden naar buiten geleid en naar een politiewagen gebracht. Toen Desoto langs Avery kwam, bleef hij stilstaan en draaide zich om. Geen enkele agent kon hem in beweging krijgen.
“Black,” riep hij.
“Ja?” zei Avery.
“Weet je nog dat mikpunt waar je het over had?”
“Ja?”
“Klik, klik, boem,” zei hij met een knipoog.
Hij bleef haar nog even aanstaren voordat hij zich door de agenten in de wagen liet leiden.
Avery wist al langer dat loze bedreigingen deel uitmaakten van haar job, maar in het geval van Desoto waren deze menens. Uiterlijk zag ze eruit alsof ze alles onder controle had en ze bleef hem aanstaren tot hij verdwenen was. Innerlijk trilde ze echter als een riet.
“Ik heb een borrel nodig,” zei ze.
“Geen sprake van,” protesteerde Ramirez. “Ik voel me beroerd.”
“Weet je wat,” zei Avery, “Kies maar een bar uit. Aan jou de keuze.”
Hij fleurde meteen op. “Echt?”
Avery had nooit eerder Ramirez een bar laten uitkiezen. Meestal ging hij iets drinken met het hele team, terwijl Avery meer van stille, bescheiden kroegen bij haar in de buurt hield. Sinds ze een soort van stel waren, was Avery nooit met hem of met iemand anders van de afdeling gaan stappen.
Ramirez stond iets te snel op, zwaaide even op zijn benen, maar kon zich nog net herstellen.
“Ik weet waar we heen gaan,” zei hij.
HOOFDSTUK NEGEN
“Allemachtig, Avery!” wauwelde Finley dronken. “Je hebt zonet zes leden van de Chelsea Death Squad uitgeschakeld, inclusief Juan Desoto? Dat geloof ik niet. Godverdomme, ik kan het niet geloven. Desoto is een echt monster. Sommige mensen geloven niet eens dat hij bestaat.”
“Dat heeft ze inderdaad gedaan,” zei Ramirez. “Ik was er zelf bij, man. Ik kan je verzekeren dat ze dat heeft gedaan. Ze ging tekeer als een kungfu-krijger of zoiets. Je had het moeten zien, ze was zo snel als een bliksemschicht. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Hoe heb je zo leren vechten, Avery?”
“Uren en uren in de sportschool,” zei Avery. “Geen sociaal leven, geen vrienden. Alleen ik, een boksbal en heel veel zweet en tranen.”
“Je moet me een paar van die trucs leren,” zei hij.
“Jij deed het anders ook helemaal niet onaardig,” zei Avery. “Als ik me goed herinner heb je me tweemaal gered.”
“Dat is zo. Dat heb ik inderdaad gedaan,” zei hij zodat iedereen het kon horen.
Ze zaten in Joe’s Pub in Canal Street, een kroeg op enkele straten van politiebureau A1. Aan de lange houten tafel zat bijna iedereen die ook deel had uitgemaakt van Avery’s vorige moordonderzoek: Finley, Ramirez, Thompson, Jones en twee collega’s van Finley. De leidinggevende van de afdeling, Dylan Connelly, zat aan een ander tafeltje samen met enkele mannen van zijn afdeling. Af en toe keek hij op om oogcontact te maken met Avery, maar zij was zich van niets bewust.
Thompson was de grootste kerel in de hele kroeg. Met zijn bijzonder lichte huid, zijn dunne blonde haren, zijn volle lippen en zijn felle ogen, zag hij eruit als een albino. Met een dronken blik keek hij Avery aan. “Ik zou je anders best kunnen verslaan,” zei hij.
“Ik kan haar ook verslaan!” riep Finley uit. “Ze is een vrouw en vrouwen kunnen niet vechten. Dat weet iedereen! Dat moet toeval geweest zijn. Desoto voelde zich niet lekker en zijn handlangers werden verblind door haar schoonheid. Echt niet dat ze hen verslagen heeft. Echt niet!”
Jones, een magere en wat oudere Jamaicaan, leunde geïnteresseerd naar voren. “Hoe heb je Desoto echt verslagen?” vroeg hij. “Eerlijk. Zonder al het gepraat over de sportschool. Ik ga ook regelmatig naar de sportschool en kijk mij nou: er komt geen grammetje bij.”
“Ik heb geluk gehad,” zei Avery.
“Oké, maar hoe dan?” drong hij aan.
“Jiujitsu,” zei ze. “Vroeger, toen ik nog advocaat was, ging ik vaak hardlopen, maar na het hele gedoe rond de zaak-Randall had ik er geen zin meer in om door de straten van Boston te rennen. Ik schreef me in voor een jiujitsu-cursus en bracht daar elke dag uren door. Ik denk dat ik er mijn ziel door wilde reinigen. Ik vond het leuk. Zo leuk, dat de instructeur me de sleutels van het zaaltje gaf, zodat ik er heen kon wanneer ik maar wilde.
“Wat een gezeik