Een Aanval Van Moed . Морган Райс
ogen weer opende. Ze voelde zich uitgeput, gedesoriënteerd. Ze had een stem gehoord in haar dromen, en nu hoorde ze het weer.
“Gwendolyn,” klonk de stem. Ze hoorde het galmen in haar hoofd, en ze vroeg zich af hoe vaak hij haar naam al had geroepen.
Ze keek op en herkende Kendrick, die op haar neerkeek. Naast haar stond haar broer Godfrey, met Srog, Brom, Kolk en enkele anderen. Aan haar andere kant stond Steffen. Ze haatte de uitdrukkingen op hun gezichten. Ze keken vol medelijden naar haar, alsof ze was opgestaan uit de dood.
“Mijn zuster,” zei Kendrick, glimlachend. Ze hoorde de bezorgdheid in zijn stem. “Vertel ons wat er is gebeurd.”
Gwen schudde haar hoofd. Ze was te moe om alles op te halen.
“Andronicus,” zei ze, haar stem schor. Er kwam nauwelijks gefluister uit. Ze schraapte haar keel. “Ik trachtte… mezelf over te geven… in ruil voor de stad… ik vertrouwde hem. Stom…”
Ze schudde haar hoofd, en er liep een traan over haar wang.
“Nee, je bent nobel,” corrigeerde Kendrick, terwijl hij in haar hand kneep. “Je bent de meest moedige van ons allemaal.”
“Je hebt gedaan wat elke geweldige leider zou hebben gedaan,” zei Godfrey, die een stap naar voren deed.
Gwen schudde haar hoofd.
“Hij heeft ons erin geluisd,” zei Gwendolyn, “en me aangevallen. Hij liet McCloud me aanvallen.”
Gwen kon het niet helpen: terwijl ze de woorden sprak begon ze te huilen, niet in staat om zich in te houden. Ze wist dat het niet erg koninklijk was om te doen, maar ze kon het niet helpen.
Kendrick pakte haar hand stevig vast.
“Ze zouden me doden…” zei ze, “…maar Steffen heeft me gered…”
De mannen keken met een hernieuwd respect naar Steffen, die trouw aan haar zijde stond. Hij boog zijn hoofd.
“Ik was te laat,” antwoordde hij bescheiden. “Ik was in mijn eentje tegen velen.”
“Maar toch, je hebt onze zuster gered, en daarvoor zullen we je eeuwig verschuldigd zijn,” zei Kendrick.
Steffen schudde zijn hoofd.
“Ik ben haar veel meer verschuldigd,” antwoordde hij.
Gwen moest huilen.
“Argon heeft ons allebei gered,” concludeerde ze.
Kendricks gezicht werd donker.
“We zullen je wreken,” zei hij.
“Ik vrees niet voor mezelf,” zei ze. “Het is de stad… onze mensen… Silesia… Andronicus… hij zal aanvallen…”
Godfrey streelde haar hand.
“Maak je daar nu geen zorgen over,” zei hij. “Rust. Laat ons deze zaken bespreken. Je bent hier nu veilig.”
Gwen voelde haar oogleden weer zwaar worden. Ze wist niet of ze wakker was, of dat ze droomde.
“Ze heeft slaap nodig,” zei Illepra op beschermende toon.
Gwen was zich slechts vaag bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze gleed steeds weg. In gedachten zag ze beelden van Thor, en toen van haar vader. Ze kon niet onderscheiden wat echt was en wat een droom was, en ze hoorde slechts flarden van de conversatie die in de kamer plaatsvond.
“Hoe ernstig zijn haar wonden?” klonk een stem. Misschien Kendrick.
Ze voelde hoe Illepra’s hand over haar voorhoofd gleed. En de laatste woorden die ze hoorde waren die van Illepra:
“Ze heeft lichte lichamelijke verwondingen, mijn Heer. Het zijn de wonden in haar geest die het diepst zijn.”
*
Toen Gwen weer ontwaakte, hoorde ze het geluid van een knapperend vuur. Ze had geen flauw idee hoeveel tijd er was verstreken. Ze knipperde een aantal keer met haar ogen terwijl ze rond keek in de schemerige kamer. De menigte was verdwenen. De enige mensen die waren overgebleven waren Steffen, die in een stoel naast haar bed zat, Illepra, die een zalfje op haar pols smeerde, en nog iemand. Het was een vriendelijk uitziende, oude man, die haar bezorgd aankeek. Ze herkende hem, maar ze kon hem niet meteen plaatsen. Ze voelde zich zo moe, te moe, alsof ze al jaren niet had geslapen.
“Mijn vrouwe?” zei de oude man, terwijl hij voorover boog. Hij hield iets groots in zijn handen. Ze keek naar beneden en besefte dat het een leer gebonden boek was.
“Ik ben het, Aberthol,” zei hij. “Uw oude leraar. Kunt u me horen?”
Gwen slikte en knikte langzaam. Ze opende haar ogen een beetje.
“Ik heb uren gewacht om u te zien,” zei hij.
Gwen knikte langzaam en was dankbaar voor zijn aanwezigheid.
Aberthol legde het grote boek op haar schoot en opende het. Ze voelde het gewicht, hoorde het gekraak van de zware pagina’s terwijl hij erdoorheen bladerde.
“Het is één van de weinige boeken die ik heb kunnen redden,” zei hij, “voor dat het Huis van Academici werd afgebrand. Het is de vierde van de MacGil annalen. U heeft het gelezen. Er staan verhalen in over overwinningen en nederlagen, natuurlijk—maar er zijn ook andere verhalen. Verhalen over gewonde leiders. Verwondingen aan het lichaam, en verwondingen aan de geest. Alle denkbare verwondingen, mijn vrouwe. En dit is wat ik u wilde vertellen: zelfs de beste mannen en vrouwen hebben ondenkbare martelingen doorstaan. U bent niet alleen. U bent slechts een spaak in het wiel der tijd. Er zijn talloze anderen die veel meer hebben doorstaan dan u—en velen van hen hebben het overleefd en zijn uitgegroeid tot geweldige leiders.
“Voel u niet beschaamd,” zei hij, terwijl hij haar pols vastpakte. “Dat is wat ik u wil vertellen. Voel u nooit beschaamd. U hoeft geen schaamte te voelen voor wat u heeft gedaan—alleen eer en moed. U bent de beste leider die de Ring ooit heeft gekend. En dit doet daar niets aan af.”
Gwen voelde een traan over haar wang rollen. Zijn woorden waren precies wat ze moest horen, en ze was hem zo dankbaar. Ze wist dat hij gelijk had.
Maar emotioneel gezien voelde ze het nog niet helemaal. Een deel van haar had het gevoel alsof ze voor eeuwig beschadigd was. Ze wist dat het niet zo was, maar zo voelde het.
Aberthol glimlachte, en haalde een kleiner boek tevoorschijn.
“Herinnert u zich deze?” vroeg hij, terwijl hij de rode, leer gebonden kaft open sloeg. “Het was uw favoriete boek toen u klein was. De legendes van onze vaders. Er is een specifiek verhaal dat ik u graag zou willen voorlezen.”
Gwen was geraakt door het gebaar, maar ze kon niet meer. Verdrietig schudde ze haar hoofd.
“Dank u,” zei ze schor, terwijl er nog een traan over haar wang liep. “Maar ik kan het nu niet horen.”
Hij keek teleurgesteld, en knikte toen begrijpend.
“Een andere keer,” zei ze moedeloos. “Ik moet alleen zijn. Als jullie me alstublieft even alleen zouden willen laten? Allemaal,” zei ze terwijl ze Steffen en Illepra aankeek.
Ze gingen staan, bogen hun hoofd en haastten zich toen uit de kamer.
Gwen voelde zich schuldig, maar ze kon het niet helpen: ze wilde zich oprollen en sterven. Ze luisterde naar hun voetstappen, hoorde hoe de deur zich achter hen sloot, en keek op om zich ervan te verzekeren dat de kamer leeg was.
Maar tot haar verassing zag ze dat dat niet het geval was: er stond een eenzame figuur bij de deur, recht, met een perfect postuur, zoals altijd. Ze liep langzaam en statig naar Gwen toe en stopte vlak bij haar bed. Uitdrukkingsloos staarde ze naar beneden.
Haar moeder.
Gwen was verrast om haar daar te zien staan, de voormalige Koningin, statig en trots als altijd, op haar neerkijkend met een koele blik. Er lag in haar ogen geen medeleven, zoals ze in de ogen van haar andere bezoekers had gezien.