Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
geschenken ontvangen vandaag, waarvan we hopen dat deze haar schatkisten zullen vullen. De duizenden mensen die hun respect komen betuigen en u persoonlijk geschenken zullen brengen, en onze bordelen en herbergen zullen vullen, zullen ook helpen om de schatkisten te vullen. Echter zullen de voorbereidingen voor de festiviteiten ook een groot deel van de Koninklijke schatkist opeisen. Ik adviseer een verhoging van de belasting voor de mensen en de edelen. Een eenmalige belasting, om de druk van dit grote evenement te verlichten.”
MacGil zag de bezorgdheid op het gezicht van zijn penningmeester, en zijn maag kromp ineen bij de gedachte aan de uitputting van de schatkist. Maar hij zou niet weer de belastingen verhogen.
“Beter een lege schatkist en trouwe onderdanen,” antwoordde MacGil. “Onze rijkdom gaat ten koste van het geluk van onze onderdanen. We zullen ze niet meer opleggen.”
“Maar mijn heer, als we niet—”
“Ik heb besloten. Wat nog meer?”
Owen zonk terneergeslagen terug in zijn stoel.
“Mijn koning,” zei Brom in zijn diepe stem. “Op uw bevel hebben we voor het evenement vandaag de meerderheid van onze troepen in het hof gestationeerd. Het zal een indrukwekkende machtsshow zijn. Maar we hebben niet meer. Als er ergens anders in het koninkrijk een aanval zou plaatsvinden, zouden we kwetsbaar zijn.”
MacGil knikte, en dacht erover na.
“Onze vijanden zullen ons niet aanvallen terwijl we hen eten geven.”
De mannen lachten.
“Is er nieuws uit de Hooglanden?”
“Er zijn al wekenlang geen activiteiten gerapporteerd. Het lijkt erop dat hun troepen zich hebben teruggetrokken ter voorbereiding van de bruiloft. Misschien zijn ze klaar om vrede te sluiten.”
MacGil was daar niet zo zeker van.
“Dat betekent dat het gearrangeerd huwelijk heeft gewerkt, of ze wachten tot een ander moment om ons aan te vallen. Wat denk jij, oude man?” vroeg MacGil, terwijl hij zich tot Aberthol wendde.
Aberthol schraapte zijn keel, zijn stem schor: “Mijn heer, uw vader en zijn vader voor hem hebben de McClouds nooit vertrouwd. Dat zij slapende zijn, betekent niet dat zij niet zullen waken.”
MacGil knikte, hij waardeerde het sentiment.
“En hoe zit het met de Krijgsmacht?” vroeg hij, terwijl hij zich tot Kolk wendde.
“Vandaag verwelkomen we de nieuwe rekruten,” antwoordde Kolk met een vluchtige knik.
“Zit mijn zoon erbij?” vroeg MacGil.
“Hij staat er trots bij, het is een goede jongen.”
MacGil knikte, en wendde zich tot Bradaigh.
“Is er nieuws van voorbij het Ravijn?”
“Mijn heer, onze patrouilles hebben de afgelopen weken meer pogingen om het Ravijn over te steken waargenomen. Er zijn wellicht signalen dat de Wilden zich mobiliseren voor een aanval.”
Een zacht gefluister verspreidde zich door de kamer. MacGil voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte. Het energieveld was onbedwingbaar; en toch voorspelde het niet veel goeds.
“En wat als er zich een aanval zou voordoen?” vroeg hij.
“Zolang het schild actief is, hebben we niets te vrezen. De Wilden zijn er al eeuwenlang niet in geslaagd om het Ravijn te overbruggen. We hebben geen reden om anders te denken.”
MacGil was er niet zo zeker van. Een aanval van buitenaf was onontkoombaar, en hij vroeg zich af wanneer die zou plaatsvinden.
“Mijn heer,” sprak Firth in zijn nasale stem, “ik voel me verplicht om hieraan toe te voegen dat ons hof vandaag gevuld is met vele hoogwaardigheidsbekleders uit het McCloud koninkrijk. Het zou een belediging zijn wanneer u hen niet zou vermaken, rivalen of niet. Ik zou adviseren dat u vanmiddag uw tijd besteedt om hen te begroeten. Ze hebben een grote entourage meegebracht, vele geschenken—en, als ik de geruchten mag geloven, vele spionnen.”
“Wie zegt dat de spionnen niet al hier zijn?” vroeg MacGil, terwijl hij voorzichtig een blik op Firth wierp—en zich, zoals altijd, afvroeg of hij zelf niet misschien een spion was.
Firth opende zijn mond om te antwoorden, maar MacGil zuchtte en hield zijn hand omhoog, hij had genoeg. “Als dat alles is, zal ik nu gaan, om mijn dochters huwelijk bij te wonen.”
“Mijn heer,” zei Kelvin, die zijn keel schraapte, “er is nog één ding. De traditie, op de dag van de bruiloft van uw oudste. Iedere MacGil heeft een opvolger benoemd. De mensen verwachten van u dat u hetzelfde doet. Er is veel ophef over. Het is niet raadzaam om hen teleur te stellen. Zeker nu het Zwaard van het Lot nog steeds niet mobiel is.”
“Je wil dat ik een erfgenaam noem terwijl ik nog in mijn beste jaren ben?” vroeg MacGil.
“Mijn heer, ik wil u niet beledigen,” stotterde Kelvin met een bezorgde blik in zijn ogen.
MacGil hield zijn hand op. “Ik ben bekend met de traditie. En ik zal vandaag een erfgenaam bekendmaken.”
“Mogen wij weten wie?” vroeg Firth.
MacGil keek hem geïrriteerd aan. Firth was een roddelaar, en hij vertrouwde hem niet.
“Je zult het nieuws te horen krijgen als de tijd daar rijp voor is.”
MacGil stond op, en de anderen volgden zijn voorbeeld. Ze bogen, draaiden zich om en verlieten de kamer. MacGil stond daar, denkend, niet wetend hoe lang. Op dagen als deze wenste hij dat hij geen koning was.
*
MacGil stapte van zijn troon. Zijn laarzen echoden in de stilte. Hij doorkruiste de kamer en opende zelf de oude eikenhouten deur, trok aan de ijzeren hendel, en ging een zijkamer binnen. Hij genoot, zoals altijd, van de vrede en eenzaamheid in dit knusse kamertje. De muren bevonden zich nauwelijks twintig stappen in iedere richting, echter het gewelfde plafond was hoog. De kamer was geheel gemaakt van steen, met een klein, rond glas in lood raam in een van de muren. het licht stroomde in rode en gele stralen naar binnen, en verlichtten het enige object in de verder lege kamer.
Het Zwaard van het Lot.
Daar lag het, in het midden van de kamer, als een verleidster op ijzeren vorken. Zoals hij al zijn hele leven had gedaan, liep MacGil er naar toe. Hij begon er in een cirkel omheen te lopen. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende, de bron van alle macht van zijn gehele koninkrijk, van de ene generatie op de andere. Wie de kracht had om het op te tillen zou de Uitverkorene zijn, degene die was voorbestemd om de rest van zijn leven het koninkrijk te regeren, om het rijk van alle bedreigingen te bevrijden, zowel binnen als buiten de Ring. Het was een fantastische legende, en zodra hij tot Koning was benoemd, had MacGil geprobeerd om het zwaard op te tillen, aangezien alleen MacGil koningen een poging mochten wagen. De koningen voor hem hadden stuk voor stuk gefaald. Hij had zeker geweten dat hij anders was. Hij wist zeker dat hij de Uitverkorene zou zijn.
Maar hij had het mis. Net als alle andere MacGil koningen voor hem. En zijn mislukking was een eeuwige smet op zijn koningschap.
Terwijl hij er nu naar staarde, onderzocht hij het lange lemmet, dat gemaakt was van een mysterieus metaal waarvan niemand wist wat het precies was. De oorsprong van het zwaard was nog duisterder. Volgens de verhalen was het tijdens een aardbeving uit het de aarde opgerezen.
Opnieuw voelde hij de steek van mislukking. Hij was wellicht een goede Koning; maar hij was niet de Uitverkorene. Zijn mensen wisten het. Zijn vijanden wisten het. Hij was wellicht een goede koning, maar wat hij ook deed, hij zou nooit de Uitverkorene zijn.
Als hij dat wel was geweest, dan zou er minder onrust zijn in zijn hof, zo vermoedde hij, minder samenzweringen. Zijn eigen mensen zouden hem meer vertrouwen en zijn vijanden zouden niet eens overwegen om aan te vallen. Een deel van hem wenste dat het zwaard, en de legende die erbij hoorde, simpelweg zouden verdwijnen. Maar hij wist dat dat niet zou gebeuren. Dat was de vloek—en de kracht—van de legende. Misschien