De Geest van China. Borel Henri Jean François

De Geest van China - Borel Henri Jean François


Скачать книгу
zou met een ontwikkelden Koreaner of Japanner, op papier Chineesch schrijvend, van gedachten kunnen wisselen. Jammer alleen dat de groote moeilijkheid om al die duizenden Chineesche karakters of schriftteekens te leeren, de verspreiding van zoo’n universeele wereld-taal in den weg staat.

      Men mag de Chineesche geschreven taal moeilijk vinden – en zij is dit zonder twijfel – maar zij is de schoonste taal der wereld. Geen wonder, dat nergens de eerbied voor de taal zoo groot is als in China.

      Zóó als de Hebreeër niet op papier wilde treden, omdat misschien de naam „Jehovah” er op geschreven kon zijn, zóó is voor den Chinees elk geschreven woord heilig. Een geletterde Chinees zal een beschreven vod papier oprapen en in een der urnen deponeeren, die daarvoor in de straten aanwezig zijn. Op deze urnen staat meestal geschreven: „Hebt eerbied voor beschreven papier.”

      Evenals de Noorsche runen dat waren, zijn vele Chineesche karakters – b.v. die voor geluk, lang leven, en anderen – heilig, en de schriftteekens worden „de oogen van den Wijze” genoemd. Een goed kenner van China heeft eens gezegd: „China is één groot open boek”. Bijna alles wordt met karakters bedrukt. Muren, deuren, pilaren dragen gelukaanbrengende motto’s en spreuken. Aan de muren der huizen hangen rollen, in kakemono-vorm, in paren, met correspondeerende spreuken of wijze woorden er op, in sierlijk getrokken karakters. Rotsen zelfs, vooral bij tempels, zijn er mede beschreven. Mantels en gewaden worden niet alleen gedragen, maar ook gelezen, geornamenteerd als zij zijn met karakters. Op een huisdeur van een literator zag ik eens in stijlvolle karakters: „Moge ik zoo geleerd worden dat ik 10000 boekdeelen in mijn gedachten heb.” Veelvuldig las ik in China boven een deurpost de schoone woorden: „Door de Literatuur wordt een volk groot”.

      In Peking zag ik alle boeken der Chineesche klassieken in steenen tafelen van massief graniet gegrift, in de „Hal der Klassieken”.

      Waaiers, kopjes, borden, schotels, op al deze dingen worden meestal spreuken of klassieke teksten of verzen geteekend. Het dragen van sommige karakters op het lijf – b.v. het karakter „shau”, eeuwigdurend, lang leven – heeft het karakter van het dragen van een amulet.

      Voorwerpen om mede te schrijven zijn in China volmaakt tot in de perfectie. Typografie werd voor ruim 1500 jaar in China uitgevonden, er bestaan uitgebreide, oude werken over het maken van inkt, en folio’s verhandelingen over de structuur en het stijlvol trekken der karakters. Door de uitvinding van het drukken en van goed materiaal om druk te verspreiden, overtrof China verre Rome, dat nog gebonden was aan het gebruik der palimpsesten, waardoor véél is verloren moeten gaan.

      Ik moet hier nog even bij vermelden, dat, zooals Raphaël Petrucci terecht opgemerkt heeft8, oorspronkelijk het schrijven – en dit beteekent iets anders dan schrijven in ’t Westen, want het wil zeggen: teekenen – van Chineesche karakters, als ’t ware eene magische handeling was. Het primitieve idee er van was namelijk, dat de teekening een mysterieus leven verleent aan het afbeeldsel van ’t geteekende voorwerp. Teekenen was dus in zekeren zin eene mystieke creatie. Alle kunst, niet alleen teekenen, maar ook schilderen, en plastiek, heeft oorspronkelijk een magisch karakter.

      Portret van Confucius.

      (door den Japanschen schilder Kano Masanobu. gest. 1490)

      Het eigenaardige wezen der Chineesche schriftteekens geeft aan de Chineesche poëzie nog eene aparte schoonheids-bekoring, die westersche poëzie niet heeft. De Europeesche letters zijn namelijk op zichzelf doode dingen, de Chineesche schriftteekens hebben een aparte aesthetische en symbolische schoonheid. Zooals Hans Bethge terecht zegt.9. „Diese Dichtung wendet sich an Ohr und Auge in gleicher Weise”. Bij ons, in ’t Westen, is het alleen het oor, dat poëzie opneemt, in China is het ook het oog, daar de schriftteekens, in welke zij is uitgedrukt, op zich zelf teekeningen zijn. Vooral wanneer de poëzie niet gedrukt, maar door den dichter met eigen hand geschreven is, komt deze aparte schoonheid naar voren. Ieder groot dichter in China was ook een groot teekenaar van schriftteekens, zooals hij ook meestal een groot schilder was. In de sierlijke omtrekken zijn karakters vol lichte en soepele toetsen, met plotselinge halten en bevallige bochten, stijgende accenten en langzamerhand wegkwijnende lijnen, openbaarde zich de ziel van den dichter-teekenaar. De ornamentale Chineesche schriftteekens, door een dichter neergeteekend in zijn poëzie, bevatten somtijds zijn innigste intimiteiten.

      Geen wonder, dat in China het schrijfgereedschap aangeduid wordt met de uitdrukking: „sz’ pao” d.i. „de vier kostbaarheden”, n.l. het penseel, het inktstaafje, de inktsteen (om de inkt op te wrijven), en het papier.

      En inderdaad zijn het dan ook deze vier kostbaarheden, waardoor de Geest van China zich op het schoonste heeft geuit.

      CONFUCIUS

      (Kh’ oeng-Foe-Tsz’)

      Meer dan twee duizend jaren geleden is het, dat zijn lichaam gestorven is, maar nog altijd leeft de geest van Confucius in iedere Chineesche woning.

      Kort voor zijn dood, toen hij zich ziek voelde worden, zeide hij tot zijn discipel Tsz’ Koeng: „De groote berg valt in puin. De stutbalk breekt. De Wijze sterft weg als een plant”, maar dit doelde slechts op zijn stoffelijk omhulsel, waarin zijn groote geest tijdelijk op aarde woonde.

      Zijn geest, die onsterfelijk is, heeft sedert over geheel China getrild, en er is geen Geest van China denkbaar zonder den Geest van Confucius.

      „Mijn Leer is een Eenheid, die Alles samenhoudt,” zeide hij eens tot zijn leerling Ts’an. Het is die Synthese, die het groote gebouw van godsdienst, filosofie, literatuur, wetenschap en staatkunde van China bij elkaar heeft gehouden, in kosmische Eenheid.

      Er is eigenlijk niets in het leven der Chineezen, waarin de geest van Confucius zich niet openbaart. Geen enkele gewichtige handeling, geen enkele familie-, liefde-, of vriendschapsband, geen enkele literaire of filosofische arbeid, geen enkele godsdienstige of wijsgeerige gedachte, geen enkele beleefdheids-ceremonie, geen enkele maatschappelijke orde, geen enkel levens-ding van de Chineezen is eigenlijk denkbaar, waarbij de geest van Confucius hun niet beïnvloedt.

      Wèl zeer terecht schreef de Chineesche literator Cheng Chang Loo in 1909 in een Engelsch blad:

      „In China hebben wij gedurende de laatste 2500 jaar gewerkt op het geaccumuleerde kapitaal van onze voorvaderen, wier illustere herinneringen en onsterfelijke volmakingen voor ons zijn bewaard door de vooruitziendheid en de wijsheid van onzen grooten Wijze Confucius. Zonder Confucius zou het Verre Oosten – China, Korea, Annam en zelfs het nu machtige Japan – gezonken zijn in de diepten van barbarisme”.

      Al ware het alléén reeds om de twee door hem, honderden jaren vóór zijn grooten mede-Leeraar der menschheid, Jezus Christus uitgesproken gulden woorden:

      „Alle menschen binnen de vier zeeën zijn broeders”

      en

      „Wat gij niet wilt dat aan U zelven gedaan wordt, doe dat aan anderen niet”

      zou hij reeds den titel verdiend hebben, die boven den inbouw van den tempel van Confucius in Peking staat:

      „Wan Shi Sh’ Piao

      („Het Voorbeeld der Meesters van Tienduizend Eeuwen”)

      en die de groote, literaire keizer Khang Hsi, de keizerlijke literator-filosoof, met eigen penseel heeft neergeschreven.

      De geest van Confucius heeft geleefd, en leeft nog altijd, in het penseel van iederen Chineeschen literator, en in de geheele, hooge Literatuur van China is het die geest geweest, die de Schoonheid er in deed stralen.

      Het eerste werk van de voornaamste literaire revolutionnairen van 1911–1912 was, om over het geheele land redevoeringen en voordrachten te houden, om de leer van Confucius duidelijk te maken, zooals is voorgeschreven in een der heilige Vier Boeken, de „Ta Hioh”, de Groote Leering. Mijn vriend Dr. Lim Boon King zond mij, in ’t begin van 1912, eene kleine serie Confucianistische teksten, door hem opgesteld, die het onderwerp zouden vormen zijner „yen shwoh” (voordrachten, ten doel hebbend, de nieuwe maatschappij op den grondslag


Скачать книгу

<p>8</p>

In zijn „Kie Tseu Yuan Houa Tchouan” Leiden E. J. Brill.

<p>9</p>

Hans Bethge: „Die Chinesische Flöte”. Leipzig. Insel-Verlag.