Een Lot Van Draken . Морган Райс
denk het niet. Niet deze. Hij is overduidelijk ontzettend bang. Ik denk dat het iets te maken heeft met zijn meester. Hij zit duidelijk in tweestrijd, en ik denk niet dat het iets te maken heeft met vaders dood. Ik denk dat hij iets weet dat ons zou kunnen helpen—maar ik heb het gevoel dat het geen zin heeft als we hem in een hoek drijven.”
“Dus wat zullen we doen?” vroeg Godfrey.
Gwen stond daar, nadenkend. Ze herinnerde zich een vriendin van haar, toen ze jong was, die ooit eens was betrapt op liegen. Ze herinnerde zich dat haar ouders haar op alle mogelijke manieren hadden getracht te dwingen de waarheid te vertellen, maar ze had niets willen zeggen. Pas vier weken later, toen iedereen haar eindelijk met rust had gelaten, was ze vrijwillig naar voren gekomen en had ze alles opgebiecht. Gwen voelde dezelfde energie bij Steffen, dat het niet zou werken om hem in een hoek te drijven, dat hij ruimte nodig had om zelf naar voren te komen.
“Laten we hem tijd geven,” zei ze. “Laten we elders zoeken. Laten we kijken wat we uit kunnen vinden, en bij hem terug komen wanneer we meer hebben. Ik denk dat hij wel zal praten. Hij is alleen nog niet klaar.”
Gwen draaide zich om en bekeek hem, aan de andere kant van de kamer, terwijl hij het afval bestudeerde dat de ketel vulde. Ze wist zeker dat hij hen naar haar vaders moordenaar zou leiden. Ze wist alleen nog niet hoe. Ze vroeg zich af wat voor geheimen er in zijn hoofd ronddwaalden. Hij was een erg vreemde jongen, dacht Gwen. Erg vreemd.
HOOFDSTUK VIER
Thor snakte naar adem terwijl het water over zijn ogen, neus en mond liep, en om hem heen neergoot. Nadat hij over de boot was gegleden, was hij erin geslaagd om de houten reling vast te grijpen, en hij klampte zich er aan vast terwijl het meedogenloze water trachtte zijn greep te verzwakken. Elke spier in zijn lichaam trilde, en hij wist niet hoe lang hij het nog vol zou kunnen houden.
Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze hielden zich krampachtig vast aan wat ze dan ook konden vinden, terwijl het water probeerde hen van de boot te spoelen. Op de één of andere manier wisten ze vol te houden.
Het geluid was oorverdovend, en hij kon niet verder dan enkele meters voor zich kijken. Ondanks de zomerse dag was de regen koud, en het water deed een huivering over zijn lichaam heen lopen. Kolk stond met zijn handen op zijn heupen, schijnbaar onverstoord door de regenmuur, en blafte naar hen.
“TERUG NAAR JE PLEK!” schreeuwde hij. “ROEIEN!”
Kolk ging zelf ook zitten en begon te roeien, en binnen enkele momenten glibberden en kropen de jongens over het dek, terug naar de banken. Thors hart bonsde terwijl hij de reling losliet, en worstelde om het dek over te komen. Krohn, die in zijn shirt zat, jankte, en Thor gleed uit en viel hard op het dek.
Hij kroop de rest van de weg, en wist uiteindelijk zijn plek te bereiken.
“BIND JEZELF VAST!” schreeuwde Kolk.
Thor keek naar beneden en zag de touwen onder zijn bank liggen. Nu wist hij waar ze voor bedoeld waren: hij reikte naar beneden en bond één van de touwen om zijn pols. Hij ketende zichzelf aan de bank vast.
Het werkte. Hij gleed niet meer weg. En nu was hij in staat om te roeien.
Om hem heen begonnen de jongens weer te roeien, Reece voor hem, en Thor voelde hoe de boot begon te bewegen. Na enkele minuten zag hij dat het lichter werd in de verte.
Terwijl hij roeide en roeide, voelde hij zijn huid branden van de vreemde regen. Elke spier in zijn lichaam leek het uit te schreeuwen. Eindelijk begon het geluid van de regen te vervagen, en Thor voelde steeds minder water op zijn hoofd vallen. Enkele momenten later verscheen er een zonnige hemel boven hen.
Thor keek geschokt om zich heen: het was ineens helemaal droog en zonnig. Het was het meest vreemde dat hij ooit had ervaren: de helft van de boot lag onder een schijnende zon, terwijl de andere helft onder de stromende regen lag.
Eindelijk lag de gehele boot onder een heldere blauwe en gele hemel. De warme zon scheen op hen neer. Het was stil nu. De regenmuur verdween achter hen aan de horizon, en zijn strijdbroeders keken elkaar stomverbaasd aan. Het was alsof ze door een gordijn waren gevaren, een andere wereld in.
“RUST!” riep Kolk.
De jongens lieten hun roeispanen vallen, kreunend en snakkend naar adem. Thor deed hetzelfde. Hij voelde elke spier in zijn lichaam branden en was dankbaar dat ze even konden rusten. Hij liet zich voorover vallen, snakkend naar adem, en probeerde zijn pijnlijke spieren te ontspannen. De boot gleed kalm door de nieuwe wateren.
Eindelijk wist Thor zichzelf bijeen te schrapen. Hij stond op en keek om zich heen. Hij keek neer op het water, en zag dat het van kleur was veranderd: het was nu een licht, gloeiend rood. Ze bevonden zich op een andere zee.
“De Zee van Draken,” zei Reece, naast hem, die ook verwonderlijk op het water neerkeek.
“Ze zeggen dat het water rood is door het bloed van alle slachtoffers.”
Thor staarde in de diepte. Het water borrelde, en in de verte zag hij vreemde beesten die eventjes omhoog kwamen, om vervolgens weer onder te duiken. Geen van hen bleef lang genoeg boven om goed te kunnen bekijken, maar hij wilde zijn geluk niet op de proef stellen door dichterbij te komen.
Thor keek gedesoriënteerd om zich heen en probeerde alles in zich op te nemen. Alles hier, aan deze kant van de regenmuur, leek alles zo vreemd, zo anders. Er hing een lichte rode mist in de lucht, die laag over het water hing. Hij tuurde naar de horizon en zag enkele kleine eilandjes liggen, als stapstenen aan de horizon.
Er stak een sterk briesje op en Kolk blafte:
“HIJS DE ZEILEN!”
Thor en de andere jongens kwamen in actie. Ze grepen de touwen en hezen ze omhoog om de wind op te vangen. Al snel voelde hij hoe de wind hen voortbewoog. Thor voelde de boot sneller bewegen dat ooit, en ze voeren richting de eilanden. De boot schommelde op grote, rollende golven, die uit het niets leken te ontstaan, en zachtjes op en neer deinden.
Thor liep naar de boeg, leunde tegen de reling en keek uit over de zee. Reece en O’Connor kwamen naast hem staan. Ze stonden zij aan zij, en Thor zag de eilanden snel dichterbij komen. De jongens stonden een tijdje zwijgend naast elkaar, en Thor genoot van het zachte briesje terwijl hij voelde hoe zijn lichaam zich langzaam begon te ontspannen.
Toen realiseerde hij zich dat ze op een specifiek eiland afvoeren. Het werd groter, en Thor voelde een rilling toen hij besefte dat dit hun bestemming was.
“Het Eiland van de Mist,” zei Reece vol ontzag.
Verwonderd bestudeerde Thor het eiland. Het begon nu vorm te krijgen—het was rotsachtig en ruig, dor, en het strekte zich enkele mijlen in elke richting uit, lang en smal, in de vorm van een hoefijzer. Grote golven klotsten tegen de kust, en hij kon ze zelfs vanaf hier horen bulderen. Het schuim spoot alle kanten op terwijl de golven tegen de enorme rotsen aan sloegen. Achter de rotsen lag een smalle strook land, en daarachter een enorme klif die hoog de lucht in reikte. Thor zag niet hoe hun schip veilig aan zou kunnen meren.
Wat de plek er nog vreemder uit deed zien, was de rode mist die over het hele eiland leek te hangen, als dauw die glom in de zon. Het gaf een onheilspellend gevoel. Thor voelde dat er iets onmenselijks was aan deze plek.
“Ze zeggen dat het eiland al miljoenen jaren oud is,” zei O’Connor. “Het is ouder dan de Ring. Ouder zelfs dan het Rijk.”
“Het behoort toe aan de draken,” voegde Elden toe, die naast Reece ging staan.
Terwijl Thor toekeek, zag hij hoe de tweede zon plotseling zakte; binnen enkele momenten werd het van zonnig en licht naar bijna zonsondergang. De lucht kleurde rood en paars. Hij kon het niet geloven; hij had de zon nog nooit zo snel onder zien gaan. Hij vroeg zich af wat er nog meer anders zou zijn in dit deel van de wereld.
“Woont er een draak op dit eiland?” vroeg Thor.
Elden schudde zijn hoofd.
“Nee. Ze zeggen dat er één vlakbij woont. Dat de rode mist ontstaat door zijn adem. Hij brengt de nacht door