Een Lot Van Draken . Морган Райс
in de afvalschacht naar het moordwapen. De dolk die ik gebruikt heb om uw vader te doden.”
Gareths lichaam werd ijskoud. Hij verstijfde van angst en schok. Kon deze dag mogelijk nog slechter worden?
Hij schraapte zijn keel.
“En wat hebben ze gevonden?” vroeg hij. Zijn keel was droog, en zijn woorden waren nauwelijks hoorbaar.
Firth schudde zijn hoofd.
“Dat weet ik niet, mijn Heer. Het enige dat ik weet is dat ze iets vermoeden.”
Gareth voelde een verse haat voor Firth, een haat waarvan hij niet had gedacht dat hij die ooit zou kunnen voelen. Als hij niet zo’n idioot was geweest, als hij het wapen op de juiste manier had doen verdwijnen, dan hadden ze nu niet in deze situatie gezeten. Firth had ervoor gezorgd dat hij nu kwetsbaar was.
“Ik zeg dit maar één keer,” zei Gareth, die dicht bij Firth ging staan. Hij keek hem doordringend aan, met de meest dreigende blik die hij had. “Ik wil je gezicht nooit meer zien. Begrijp je me? Ga hier weg, en kom nooit meer terug. Ik zal je laten overplaatsen. En als je ooit nog waagt een voet binnen deze kasteelmuren te zetten, vertrouw er dan maar op dat ik je laat arresteren.
“OPROTTEN!” schreeuwde Gareth.
Firth, wiens ogen zwollen met tranen, draaide zich om en vloog de kamer uit. Zijn voetstappen klonken nog lang na.
Gareths gedachten gingen weer naar het zwaard, naar zijn gefaalde poging. Hij kon het niet helpen, maar hij voelde zich alsof hij door zijn poging alles erger had gemaakt voor zichzelf. Hij voelde zich alsof hij zichzelf net van een klif had afgeduwd, en dat hij vanaf nu alleen maar verder naar beneden kon vallen.
Hij stond in de galmende stilte, in zijn vaders kamer, trillend, terwijl hij zich afvroeg wat hij in vredesnaam in beweging had gezet. Hij had zich nooit zo alleen gevoeld, zo onzeker.
Was dit wat het betekende om koning te zijn?
*
Gareth haastte zich over de stenen werveltrap omhoog, en baande zich een weg naar de bovenste borstweringen van het kasteel. Hij had frisse lucht nodig. Hij had tijd en ruimte nodig om na te denken. Hij had een uitkijkpunt nodig over zijn koninkrijk, een kans om zijn hof te zien, zijn mensen, en zich te herinneren dat het allemaal van hem was. Dat hij, ondanks de huiveringwekkende gebeurtenissen van die dag, nog steeds koning was.
Gareth had zijn wachters weg gestuurd en rende alleen de trap op, hijgend. Hij stopte halverwege, boog voorover en trachtte op adem te komen. Tranen stroomden over zijn wangen. Hij bleef het gezicht van zijn vader voor zich zien, dat hem keer op keer minachtend aankeek.
“Ik haat je!” schreeuwde hij.
Hij had durven zweren dat hij een spottend gelach hoorde. Zijn vaders gelach.
Gareth moest weg. Hij draaide zich om en vervolgde zijn klim, tot hij uiteindelijk de top bereikte. Hij barstte door de deur naar buiten, de frisse zomerlucht in.
Hij snakte naar adem, zwelgend in de zonneschijn, genietend van het warme briesje op zijn gezicht. Hij deed zijn mantel af, zijn vaders mantel, en gooide hem op de grond. Het was te heet—en hij wilde hem niet langer dragen.
Hij haastte zich naar de rand van de borstwering en greep de stenen muur vast, nog steeds een beetje buiten adem, en keek neer op zijn hof. Hij zag de ogenschijnlijk oneindige menigte die het kasteel uit druppelde. Ze verlieten de ceremonie. Zijn ceremonie. Hij kon bijna hun teleurstelling voelen. Ze zagen er zo klein uit. Hij verwonderde zich over het feit dat ze allemaal onder zijn controle waren.
Maar voor hoe lang?
“Het koningschap is een vreemd concept,” klonk een eeuwenoude stem.
Gareth draaide zich om en zag tot zijn verassing Argon staan, enkele meters bij hem vandaan. Hij droeg een wit gewaad, zijn staf in zijn hand. Hij staarde hem aan, en er speelde een glimlachje om zijn lippen—maar zijn ogen glimlachten niet. Ze gloeiden, en staarden dwars door hem heen. Gareth werd er nerveus van. Die ogen zagen teveel.
Er waren zoveel dingen die Gareth tegen Argon had willen zeggen, die hij hem had willen vragen. Maar nu hij had gefaald het zwaard op te tillen, kon hij zich geen van die dingen herinneren.
“Waarom zei je niets?” smeekte Gareth. Er klonk wanhoop in zijn stem. “Je had me moeten vertellen dat ik niet voorbestemd was het zwaard op te tillen. Je had me de schaamte kunnen besparen.”
“En waarom zou ik dat doen?” vroeg Argon.
Gareth fronste.
“Je bent geen ware raadsheer van de Koning,” zei hij. “Je gaf mijn vader oprechte raad. Maar mij niet.”
“Misschien verdiende hij die oprechte raad,” antwoordde Argon.
Gareth werd steeds kwader. Hij haatte deze man. En hij gaf hem de schuld.
“Ik wil je niet om me heen hebben,” zei Gareth. “Ik weet niet waarom mijn vader je heeft ingehuurd, maar ik wil je niet in het Koninklijk Hof.”
Argon lachte. Het was een schel, angstaanjagend geluid.
“Je vader heeft me niet ingehuurd, dwaze jongen,” zei hij. “En zijn vader voor hem ook niet. Ik was voorbestemd om hier te zijn. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat ik hen heb ingehuurd.”
Argon deed plotseling een stap naar voren, en het leek alsof hij recht in Gareths ziel staarde.
“Kan hetzelfde van jou worden gezegd?” vroeg Argon. “Ben jij voorbestemd om hier te zijn?”
Zijn woorden raakten Gareth diep, en deden hem huiveren. Het was precies hetgeen dat Gareth zichzelf ook had afgevraagd. Gareth vroeg zich af of het een dreigement was.
“Hij die heerst door bloed zal regeren door bloed,” verkondigde Argon, en met die woorden draaide hij zich om, en begon weg te lopen.
“Wacht!” schreeuwde Gareth. Hij wilde niet langer dat Argon wegging. Hij had antwoorden nodig. “Wat bedoel je daarmee?”
Gareth had het gevoel dat Argon hem een boodschap gaf, dat hij niet lang zou heersen. Hij moest weten of dat was wat hij bedoelde.
Gareth rende achter hem aan, maar toen hij hem naderde, verdween Argon.
Gareth draaide zich om, keek om zich heen, maar zag niets. Het enige dat hij hoorde was een schel gelach.
“Argon!” schreeuwde Gareth.
Hij draaide zich weer om, keek omhoog naar de hemel, liet zich om zijn knieën vallen en gooide zijn hoofd achterover.
“ARGON!”
HOOFDSTUK ZEVEN
Erec liep naast de Hertog, Brandt en de entourage van de Hertog door de slingerende straatjes van Savaria, naar het huis van het dienstmeisje. Erec had erop gestaan haar direct te ontmoeten, en de Hertog wilde hem persoonlijk naar haar toe brengen. En waar de Hertog ging, volgde iedereen. Erec verwonderde zich over de groeiende entourage, en hij was beschaamd toen hij zich realiseerde dat hij bij het meisje zou arriveren met tientallen mensen achter zich.
Sinds hij haar voor het eerst had gezien, had Erec aan weinig anders kunnen denken. Wie was dit meisje, vroeg hij zich af, dat meisje dat zo nobel leek, en toch als dienstmeisje in het hof van de Hertog werkte? Waarom was ze zo haastig gevlucht? Waarom was zij, in al die jaren, met alle Koninklijke vrouwen die hij had ontmoet, het enige meisje dat zijn hart had weten te veroveren?
Zelf de zoon van een koning, was Erec zijn hele leven al omgeven geweest door royalty, en hij kon andere royalty van mijlenver herkennen—en hij voelde vanaf het moment dat hij haar had gezien dat ze van veel hogere komaf was dan ze deed voorkomen. Hij brandde van nieuwsgierigheid, wilde weten wie ze was, waar ze vandaan kwam, wat ze hier deed.
Hij had nog een kans nodig om haar te zien, om erachter te komen of hij het zich had ingebeeld, of dat hij nog steeds hetzelfde voelde.
“Mijn mensen vertellen me dat ze in de