Een Schreeuw Van Eer . Морган Райс
Ze trilde terwijl ze bij het bescheiden huisje arriveerde. De donkere, eikenhouten deur was gesloten. Ze keek om zich heen, in de veronderstelling dat McClouds mannen haar gezien hadden; maar tot haar opluchting waren zij veel te druk met het aanrichten van schade.
Ze strekte haar hand uit, greep de deurknop, en draaide hem zo voorzichtig als ze kon om, biddend dat McCloud niets door zou hebben.
Ze stapte naar binnen. Het was donker, en haar ogen pasten zich langzaam aan van het felle zonlicht buiten; het was hier ook koeler, en terwijl ze over de drempel stapte was het eerste dat ze hoorde het gekreun en geschreeuw van het meisje. Terwijl haar ogen aan de duisternis begonnen te wennen, keek ze het huisje rond en zag McCloud, vanaf zijn middel uitgekleed, op de vloer. Het meisje, dat naakt was, worstelde onder hem. Ze huilde en schreeuwde terwijl McCloud haar met zijn vlezige handpalm de mond snoerde.
Luanda kon nauwelijks geloven dat ze hier echt was, dat ze er echt mee doorging. Aarzelend deed ze een stap naar voren. Haar handen trilden, haar knieën waren zwak, en ze bad dat ze de kracht zou hebben om het af te maken. Ze hield de ijzeren punt vast alsof het haar levenslijn was.
Alstublieft, God, laat me deze man doden.
Ze hoorde McCloud grommen en kreunen, als een wild beest dat zich tegoed deed aan zijn prooi. Hij was meedogenloos. Het geschreeuw van het meisje leek harder te worden bij elke beweging.
Luanda nam nog een stap, en toen nog één, en was nog slechts een meter van hen verwijderd. Ze keek neer op McCloud en bestudeerde zijn lichaam, in een poging te bepalen wat de beste plek was om hem te raken. Gelukkig had hij zijn maliënkolder verwijderd en droeg hij alleen een dun, stoffen shirt, dat nu doorweekt was met zweet. Ze kon het vanaf hier ruiken, en ze deinsde terug. Het verwijderen van zijn wapenrusting was een domme zet geweest, en het zou, zo besloot Luanda, zijn laatste fout zijn. Ze zou de metalen punt in zijn rug zetten.
Terwijl McClouds gekreun een hoogtepunt bereikte, hief Luanda de metalen punt hoog. Ze dacht aan hoe haar leven na dit moment zou veranderen, hoe binnen enkele seconden niets meer hetzelfde zou zijn. Het McCloud koninkrijk zou bevrijd zijn van haar tiran; haar mensen zou verdere vernietiging bespaard blijven. Haar kersverse man zou zijn plaats innemen en alles zou eindelijk goed komen.
Luanda stond daar, verstijfd van angst. Ze trilde. Als ze nu niet zou handelen, zou het te laat zijn.
Ze hield haar adem in, nam een laatste stap naar voren, hield de punt hoog boven haar hoofd vast, met beide handen, en liet zich plotseling op haar knieën vallen terwijl ze met al haar kracht de ijzeren punt naar beneden bracht.
Maar er gebeurde iets dat ze niet had verwacht, en het gebeurde allemaal in een waas, te snel voor haar om te reageren: McCloud rolde op het laatste moment uit de weg. Voor een man van zijn formaat, was hij veel sneller dan ze zich kon voorstellen. Hij rolde opzij, waardoor het meisje onder hem ineens blootlag. Het was te laat voor Luanda om te kunnen stoppen.
De ijzeren punt kwam naar beneden, en boorde zich, tot Luanda’s afgrijzen, in de borst van het meisje.
Het meisje schoot overeind, gillend, en Luanda voelde hoe de punt haar vlees doorboorde, helemaal tot aan haar hart. Bloed gutste uit haar mond en ze staarde Luanda doodsbang aan, verraden.
Toen viel ze naar achteren, dood.
Luanda knielde, verdoofd, getraumatiseerd. Ze kon nauwelijks bevatten wat er zojuist was gebeurd. Voordat ze het allemaal kon verwerken, voordat ze kon beseffen dat McCloud veilig was, voelde ze een pijnlijke klap tegen de zijkant van haar gezicht, en ze ging tegen de grond.
Ze was zich vaag bewust van het feit dat McCloud haar had geslagen, dat hij inderdaad elk van haar bewegingen had geanticipeerd vanaf het moment dat ze de kamer was binnengelopen. Hij had zijn onwetendheid geveinsd. Hij had op dit moment gewacht, gewacht op de perfecte kans om niet alleen haar aanval te ontwijken, maar haar tegelijkertijd dit arme meisje te laten doden, om haar het schuldgevoel te geven.
Voordat haar wereld donker werd, ving Luanda nog een glimp van McClouds gezicht op. Hij grijnsde, zijn mond open, hijgend, als een wild beest. Het laatste dat ze hoorde, voor zijn laars haar gezicht trof, was zijn brullende stem:
“Je hebt me een plezier gedaan,” zei hij. “Ik was toch al klaar met haar.”
HOOFDSTUK TWEE
Gwendolyn rende door de kronkelende zijstraatjes van het meest vervallen deel van het Koninklijk Hof. De tranen liepen over haar wangen terwijl ze wegrende van het kasteel, in een poging zover mogelijk bij Gareth vandaan te komen. Haar hart ging nog tekeer van hun confrontatie, van het zien van Firths levenloze lichaam, van Gareths bedreigingen. Ze probeerde wanhopig om de waarheid uit zijn leugens te filteren. Maar in Gareths zieke geest waren de waarheid en leugens met elkaar vervlochten, en het was zo moeilijk om erachter te komen wat echt was. Had hij geprobeerd haar bang te maken? Of was alles dat hij had gezegd waar?
Gwendolyn had Firths levenloze lichaam met haar eigen ogen aanschouwd, en dat vertelde haar dat misschien deze keer alles wat hij zei waar was. Misschien was Godfrey echt vergiftigd; misschien zou ze echt worden uitgehuwelijkt aan de wilde Nevaruns; en misschien liep Thor op dit moment wel echt in een hinderlaag. De gedachte deed haar huiveren.
Ze voelde zich hulpeloos. Ze moest het goedmaken. Ze kon niet helemaal naar Thor toe rennen, maar wel naar Godfrey, om te zien of hij echt vergiftigd was—en of hij nog leefde.
Gwendolyn rende dieper het vervallen gedeelte van de stad in. Ze verbaasde zich over het feit dat ze hier weer zo snel terug was, voor de tweede keer in twee dagen, in dit afschuwelijke deel van het Koninklijk Hof. Ze had gezworen er nooit meer terug te keren. Als Godfrey werkelijk vergiftigd was, wist ze dat het in het bierhuis gebeurd moest zijn. Waar anders? Ze was kwaad op hem dat hij was terug gegaan, dat hij niet waakzaam was geweest, dat hij zo onvoorzichtig was geweest. Maar bovenal vreesde ze voor hem. Ze besefte hoeveel ze de afgelopen dagen om haar broer was gaan geven, en de gedachte om hem te verliezen, zeker nadat ze net haar vader was verloren, liet een grote leegte in haar hart achter. Op de één of andere manier voelde ze zich verantwoordelijk.
Gwen voelde zich overspoeld worden door angst terwijl ze door de straten rende. Niet vanwege de dronkaards en schurken om haar heen; maar omdat ze bang was voor Gareth. Hij had zo demonisch geleken. Ze kon het beeld van zijn gezicht, van zijn ogen—zo zwart, zo zielloos—maar niet uit haar gedachten krijgen. Hij had er bezeten uit gezien. Dat hij op hun vaders troon had gezeten maakt het nog surreëler. Ze vreesde voor zijn represailles. Misschien was hij inderdaad van plan om haar uit te huwelijken, iets dat ze nooit zo toestaan; of misschien wilde hij haar alleen laten schrikken, en was hij in feite van plan om haar te laten vermoorden. Gwen keek om zich heen, en elk gezicht leek vijandig en vreemd. Iedereen leek een potentiële bedreiging, gestuurd door Gareth om haar van kant te maken. Ze begon paranoïde te worden.
Gwen ging een hoek om en haar schouders raakten die van een dronken oude man—wat haar uit balans bracht—en ze gilde onvrijwillig. Ze was gespannen. Het duurde even voor ze besefte dat de man slechts een onvoorzichtige voorbijganger was, en niet één van Gareths handlangers; ze draaide zich om en zag hem strompelen, zonder dat hij de moeite nam om zich te verontschuldigen. De onwaardigheid van dit deel van de stad was ernstiger dan ze kon bevatten. Als het niet om Godfrey was, zou ze hier nooit in de buurt komen, en ze haatte hem voor het feit dat ze hier nu was. Waarom had hij niet gewoon bij de bierhuizen uit de buurt kunnen blijven?
Gwen ging nog een hoek om, en daar was het: Godfreys stamkroeg, een zwak excuus voor een taverne. Het gebouw stond scheef, de deur op een kier, en er kwam een stroom dronkaards naar buiten. Ze verspilde geen seconde en haastte zich naar binnen.
Het duurde even voor haar ogen gewend waren aan de donkere bar, die naar verrot bier en oud zweet rook; en iedereen in de bar zweeg toen ze binnenstapte. Zo’n twintig man draaiden zich om en keken haar verrast aan. Daar was ze, een lid van de Koninklijke familie, gekleed in haar beste gewaden, deze ruimte binnenstormend die waarschijnlijk al jaren niet was schoongemaakt.
Ze liep naar een lange man met een grote buik die ze herkende als Akorth, één van Godfreys drinkmaatjes.
“Waar