Een Toernooi Van Ridders . Морган Райс
leven was.
Gwen kreeg een prop in haar keel en ze besefte hoeveel ze haar had gemist, ondanks alles wat er tussen ze was gebeurd. Ze wist niet of ze haar miste of haar familie of iets bekends, de Ring. Wat zou ze er niet voor over hebben om weer thuis te zijn, terug in het bekende.
“Moeder,” antwoordde Gwen, ze kon nauwelijks geloven wat ze zag.
Gwen reikte naar haar en plotseling was ze ergens anders. Ze stond op een eiland, aan de rand van een klif en het eiland was verkoold. Het was tot de grond toe afgebrand. De sterke geur van rook en zwavel hing in de lucht en brandde haar neusgaten. Ze keek over het eiland uit en terwijl de aswolken in de wind uiteen dreven zag ze een gouden wieg staan, verbrand. Het was het enige object in dit landschap dat uit sintels en as bestond.
Gwen’s hart klopte in haar keel terwijl ze naar voren liep, bang om haar zoon erin te zien, of dat hij in orde was. Een deel van haar was blij om erin te kijken en hem vast te houden, om hem tegen haar borst aan te klemmen en hem nooit meer te laten gaan. Maar een ander deel was bang dat hij er niet zou zijn – of erger, dat hij dood zou zijn.
Gwen rende naar voren, leunde voorover en keek in de wieg. Haar hart zonk toen ze zag dat het leeg was.
“GUWAYNE!” schreeuwde ze in doodsangst uit.
Gwen hoorde hoog in de lucht gekrijs, passend bij die van haar. Toen ze omhoog keek zag ze een zwerm van zwarte wezens en gelijk uitziende waterspuwers wegvliegen. Haar hart stopte toen ze in de klauwen van de laatste een baby huilend zag hangen. Hij werd in de hemel van naargeestigheid weggedragen, omhoog gehesen door een zwerm van duisternis.
“NEE!” gilde Gwen.
Gwen werd schreeuwend wakker. Ze zat rechtop in bed en keek overal naar Guwayne, uitreikend om hem te redden, om hem tegen haar borst aan te klemmen.
Maar hij was nergens.
Gwendolyn zat hijgend in bed en probeerde erachter te komen waar ze was. Het zachte licht van de dageraad kwam door de ramen heen en het duurde even voordat ze het doorhad: de Bergrug. Het kasteel van de Koning.
Gwen voelde iets aan haar handpalm en toen ze neerkeek zag ze dat Krohn haar hand likte en daarna zijn hoofd op haar schoot legde. Ze aaide zijn hoofd terwijl ze op de rand van het bed zat, hijgend, zich langzaam oriënterend met het gewicht van haar droom op haar.
Guwayne, dacht ze. De droom voelde zo echt aan. Ze wist dat het meer dan een droom was – het was een visioen. Waar hij ook was, Guwayne was in moeilijkheden. Hij was door een of andere donkere macht ontvoerd. Ze kon het voelen.
Gwendolyn stond opgewonden op. Meer dan ooit voelde ze een aandrang om haar zoon te vinden, om haar man te vinden. Meer dan alles wilde ze hem zien en vasthouden. Maar ze wist dat het niet zo mocht zijn.
Terwijl ze haar tranen droogde, wikkelde ze haar zijden gewaad om haar heen. Ze liep snel de kamer door, de kinderhoofdjes voelden glad en koud aan onder haar blote voeten, en ze bleef bij het grote gewelfde raam rondhangen. Ze duwde het glas-in-lood raam open en het gedempte ochtendlicht viel naar binnen, de eerste zon kwam op, het platteland werd met scharlaken overstroomd. Het was adembenemend. Gwen keek naar buiten, naar de Bergrug, naar de vlekkeloze hoofdstad en overal eromheen het eindeloze platteland, glooiende heuvels en weelderige wijngaarden. Het was een overvloed zoals ze nog nooit op één plek had gezien. Daarachter verlichtte het sprankelende blauw van het meer de ochtend – en daarachter lagen de bergtoppen van de Bergrug in een perfecte cirkel. Ze omcirkelden de plek die in de mist bedekt lag. Het leek alsof er op deze plek geen kwaad plaats kon vinden.
Gwen dacht aan Thorgrin, aan Guwayne, ergens daar achter die bergtoppen. Waar waren ze? Zou ze hen ooit weer zien?
Gwen liep naar de waterbak, spetterde water in haar gezicht en kleedde zich snel aan. Ze wist dat ze Thorgrin en Guwayne niet zou vinden als ze in haar kamer zou blijven zitten en ze voelde meer dan ooit dat ze het moest doen. Als iemand haar kon helpen, dan was het wel de Koning. Hij moest een manier weten.
Gwen dacht aan haar gesprek met hem terwijl ze over de toppen van de Bergrug wandelden en Kendrick zagen vertrekken, ze dacht aan de geheimen die hij aan haar onthuld had. Zijn sterven. Het sterven van de Bergrug. Er was nog meer, meer geheimen die hij zou gaan onthullen – maar ze werden onderbroken. Zijn adviseurs hadden hem voor dringende zaken meegevoerd en toen hij wegging beloofde hij meer te vertellen – en haar om een gunst te vragen. Wat was de gunst? vroeg ze zich af. Wat wilde hij van haar?
De Koning had aan haar gevraagd om hem bij het ochtendgloren in zijn troon kamer te ontmoeten. En Gwen haastte zich met aankleden, wetende dat ze al laat was. Door haar dromen voelde ze zich een beetje slap.
Terwijl ze door de kamer snelde kreeg ze een steek van de honger. De uithongering van de Grote Woestenij eiste nog steeds zijn tol en ze keek naar de tafel die vol met lekkernijen lag – broden, fruit, kazen, puddings – en ze pakte snel wat en at terwijl ze liep. Ze pakte meer dan ze nodig had en terwijl ze liep voerde ze de helft aan Krohn, die naast haar liep te janken en hij griste het uit haar handen. Ze was zo dankbaar voor dit voedsel, het onderdak, deze overvloedige kamers – het voelde bijna alsof ze terug was in het Hof van de Koning, in het kasteel waar ze was opgegroeid.
Terwijl ze de kamer verliet sprongen bewakers in de houding en ze duwden de zwaren eiken deur open. Ze schreed langs ze heen, de zacht verlichte stenen gangen van het kasteel in. De fakkels brandden nog steeds.
Gwen bereikte het einde van de gang en ging samen met Krohn een paar spiraalvormige trappen op, totdat ze de bovenste verdieping bereikte. Ze wist dat hier de troon kamer van de Koning was, ze raakte al bekend met dit kasteel. Ze liep snel een andere gang door en wilde net een gewelfde opening in het steen passeren toen ze iets in haar ooghoeken opmerkte. Ze liep terug en was verrast toen ze iemand in de schaduwen zag staan.
“Gwendolyn?” zei hij met een vlotte stem, te gemaakt, en hij kwam met een zelfingenomen glimlach op zijn gezicht uit de schaduwen tevoorschijn.
Gwendolyn knipperde, stapte naar achteren en ze moest even nadenken wie hij was. Ze was de laatste dagen aan zoveel mensen geïntroduceerd en het was allemaal een beetje vervaagd.
Maar dit was een gezicht die ze niet kon vergeten. Ze besefte dat het de zoon van de Koning was, de andere van de tweeling, die ene met het haar, die zich tegen haar uitgesproken had.
“Jij bent de zoon van de Koning,” herinnerde ze zich hardop. “Het derde kind.”
Hij grijnsde, een gemene grijns die ze niet leuk vond, en hij stapte nogmaals naar voren.
“Het tweede kind, eigenlijk,” corrigeerde hij. “We zijn een tweeling, maar ik was er het eerst.”
Gwen bekeek hem toen hij dichterbij kwam en ze zag dat hij onberispelijk gekleed en geschoren was. Zijn haar was gekapt en rook naar parfum en olie, hij had de mooiste kleding aan die ze ooit had gezien. Hij had een zelfingenomen uiterlijk en hij rook naar arrogantie en eigendunk.
“Ik heb liever niet dat men mij als een tweeling ziet,” vervolgde hij. “Ik ben mijzelf. Mijn naam is Mardig. Het is alleen maar mijn lot in het leven dat ik als een tweeling geboren ben, één die ik niet onder controle kon hebben. Men kan wel zeggen, het lot van de kroon,” concludeerde hij filosofisch.
Gwen vond het niet prettig om in zijn aanwezigheid te zijn, het prikte nog steeds hoe hij haar de vorige avond had behandeld. Ze voelde Krohn naast haar zich samentrekken en de haren in zijn nek stonden recht overeind toen hij tegen haar been aan wreef. Ze was ongeduldig om te weten te komen wat hij van haar wilde.
“Hang je altijd in de schaduwen van deze gangen rond?” vroeg ze.
Mardig grijnsde toen hij dichterbij kwam, een beetje te dichtbij voor haar doen.
“Het is tenslotte mijn kasteel,” antwoorde hij territoriaal. “Ik sta erom bekend erdoor te dwalen.”
“Jouw kasteel?” vroeg ze. “En niet van je vader?”
Zijn uitdrukking werd donkerder.
“Alles op zijn tijd,” antwoordde hij cryptisch en kwam nog een stap dichterbij.
Gwendolyn