Een Toernooi Van Ridders . Морган Райс
schip in de vernauwing terecht kwam en onmiddellijk dreef het het roerloos.
“DRAAI HET ZIJWAARTS!” beval Erec zijn mannen.
Zijn mannen grepen de touwen die nog aan één kant van het schip waren overgebleven en trokken zo hard als zij konden. Totdat het schip, kreunend van protest, langzaam zijwaarts tegen de stroming in draaide. Eindelijk pakte de stroming het op en plaatste zich stevig in de rotsen. Het zat tussen de twee oevers vast, het hout kreunde en het begon te kraken.
“HARDER TREKKEN!” riep Erec.
Ze trokken en trokken en Erec rende om zich bij ze te voegen. Ze kreunden allemaal terwijl ze uit alle macht trokken. Langzaam lukte het ze om het schip te draaien en hielden ze het stevig vast terwijl het zich steeds dieper in de rotsen vastzette.
Toen het schip stopte met bewegen, stevig vast, was Erec eindelijk tevreden.
“SNIJ DE TOUWEN DOOR!” riep hij, wetende dat het nu of nooit was. Hij voelde dat zijn eigen schip vastliep.
Erec’s mannen hakten de resterende touwen door en haalde de schepen uit elkaar – en geen moment te vroeg.
Het verlaten schip begon krakend ineen te storten, het drijfhout blokkeerde de rivier flink – en het volgende moment zag de lucht zwart terwijl brandende Keizerlijke pijlen op Erec’s vloot afkwamen.
Erec had zijn mannen net op tijd uit de weg gehaald: de pijlen landden allemaal op het verlaten schip en kwamen twintig meter te kort om Erec’s vloot te bereiken. Ze dienden nu alleen maar om het schip in brand te steken, wat nog een andere hindernis tussen hun en het Keizerrijk creëerde. Nu was de rivier ontoegankelijk.
“Volle zeilen vooruit!” riep Erec.
Zijn vloot zeilde zo snel als ze kon, ze pakten de wind en er kwam meer en meer afstand tussen hun en hun blokkade. Ze zeilden verder en verder noordwaarts, veilig voor de Keizerlijke pijlen. Er kwam nog een salvo van pijlen en deze kwamen in het water terecht. Ze spletterden en sisten overal rond het schip terwijl ze het water raakten.
Ze zeilden verder en Erec stond aan de boeg. Hij keek tevreden toe hoe de Keizerlijke vloot tot een halt geroepen werd door het brandende schip. Eén van de Keizerlijke schepen probeerde het onbevreesd te rammen – maar het enige wat gebeurde was dat het in brand vloog. Honderden Keizerlijke soldaten schreeuwden, omringd door vlammen en sprongen overboord – en hun brandend schip creëerde een nog grotere zee van wrakhout. Toen hij ernaar keek, bedacht Erec dat het Keizerrijk er dagenlang niet doorheen zou kunnen komen.
Erec werd door een stevige hand aan zijn schouder gepakt en hij zag Strom glimlachend naast hem staan.
“Eén van je meest geïnspireerde strategiën,” zei hij.
Erec glimlachte terug.
“Goed gedaan,” antwoordde hij.
Erec draaide zich om een keek stroomopwaarts. Het water kronkelde alle kanten op en hij was er nog niet gerust op. Ze hadden deze slag gewonnen – maar wie wist welke hindernissen nog voor ze lagen?
HOOFDSTUK VIJF
Volusia stond, in haar gouden gewaden, hoog op het podium en keek op de honderd gouden trappen neer die ze als een ode aan haarzelf had laten bouwen. Ze strekte haar armen uit en zwolg in het moment. Voor zover als ze kon zien waren de straten van de stad vol met mensen, Keizerlijke inwoners, haar soldaten. Allemaal haar nieuwe aanbidders, allemaal bogen ze voor haar en raakten ze de grond met hun hoofden bij het aanbreken van de dag. Ze zongen allemaal als één, een zacht, doordringend geluid. Ze namen deel aan de ochtendienst die zij had gecreëerd en die haar ministers en aanvoerders ze opgedragen hadden te doen: haar aanbidden of sterven. Ze wist dat ze haar nu aanbaden omdat ze het moesten – maar snel genoeg zouden ze het doen omdat dit het enige was dat ze wisten.
“Volusia, Volusia, Volusia,” scandeerden ze. “Godin van de zon en Godin van de sterren. Moeder van de oceanen en aankondiger van de zon.”
Volusia keek en bewonderde haar nieuwe stad. Overal waren gouden beelden van haar opgerezen, net zoals ze haar mannen opgedragen had te bouwen. Op iedere hoek van de stad stond een standbeeld van haar, van glimmend goud; overal waar men keek, moest men haar wel zien, haar aanbidden.
Eindelijk was ze tevreden. Eindelijk was ze de Godin waarvan ze wist die ze moest zijn.
Het gezang vulde de lucht, net als de wierook die op ieder altaar ter ere van haar werd gebrand. Mannen, vrouwen en kinderen vulden de straten, schouder tegen schouder. Allemaal bogen ze en ze voelde dat ze dit verdiend had. Het was een lange en moeilijke reis om hier te komen. Maar ze had helemaal naar de hoofdstad gelopen, het was gelukt om het in te nemen, om de Keizerlijke legers te vernietigen die haar tegenwerkten. Nu was de hoofdstad eindelijk van haar.
Het Keizerrijk was van haar.
Natuurlijk dachten haar adviseurs er anders over, maar het kon Volusia niet veel schelen wat zij dachten. Ze wist dat ze onoverwinnelijk was, ergens tussen hemel en aarde, en geen macht ter wereld kon haar vernietigen. Ze verschuilde zich niet alleen achter angst – maar ze wist dat dit alleen maar het begin was. Ze wilde nog meer macht. Ze was van plan om iedere hoorn en piek van het Keizerrijk op te zoeken en iedereen die haar tegenwerkte, die haar eenzijdige macht niet wilde accepteren te verpletteren. Ze zou een alsmaar groter leger verzamelen, totdat iedere hoek van het Keizerrijk zich aan haar onderwierp.
Klaar om de dag te beginnen, daalde Volusia langzaam van haar podium af en nam de ene gouden tree na de andere. Ze reikte haar handen uit en toen ze allemaal naar voren renden, raakte haar handpalmen hun handpalmen. Een massa aanbidders omarmde haar als hun eigen, een levende godin tussen ze in. Sommige aanbidders huilden, vielen op hun gezicht toen ze langskwam en nog meer vormden een menselijke brug op de bodem, verlangend dat zij over hen heen liep. Dat deed ze en ze liep over het zachte vlees van hun ruggen.
Eindelijk had ze haar kudde. En nu was het tijd om ten strijde te gaan.
*
Volusia stond bovenop de wal die de Keizerlijke hoofdstad omringde en ze tuurde naar de woestijnlucht met een groot gevoel van lotsbestemming. Ze zag niets anders dan de lijken zonder hoofd, alle mannen die zij gedood had – en een lucht met gieren die krasten en aan hun vlees pikten. Buiten deze muren was een lichte bries en ze kon het rottend vlees, zwaar in de wind, al ruiken. Ze glimlachte breed bij het aanzicht van de slachting. Deze mannen hadden het aangedurfd om haar tegen te werken – en ze hadden de prijs ervoor betaald.
“Moeten we de doden niet begraven, Godin?” klonk een stem.
Volusia keek achterom en zag de aanvoerder van haar krijgsmacht, Rory. Hij was een mens, lang, breedgeschouderd, had een hoekige kin en was adembenemend knap. Ze had hem gekozen, had hem boven de andere generaals verheven, omdat hij aangenaam was om naar te kijken – en nog meer omdat hij een briljante aanvoerder was en tegen elke prijs wilde winnen – net als zij.
“Nee,” antwoordde ze en keek hem niet aan. “Ik wil dat ze onder de zon wegrotten en dat de dieren zich aan hun vlees tegoed doen. Ik wil dat iedereen weet wat er gebeurt met hen die de Godin Volusia tegenwerken.”
Hij keek afkerig naar het aanzicht.
“Zoals je wilt, Godin,” antwoordde hij.
Volusia speurde de horizon af en haar tovenaar, Koolian, kwam naast haar staan en speurde de horizon ook af. Koolian droeg een zwarte kap en mantel, hij had gloeiende groene ogen en een met wratten bedekt gezicht. Hij was het wezen die haar bij de moord op haar eigen moeder had geholpen – en één van de weinigen wie zij nog vertrouwde.
“Je weet dat ze daar zijn,” herinnerde hij haar. “Dat ze voor je komen. Ik voel dat ze er nu aankomen.”
Ze negeerde hem en keek recht vooruit.
“Ik ook,” zei ze uiteindelijk.
“De Ridders van de Zeven zijn erg machtig, Godin,” zei Koolian. “Ze reizen met een leger van tovenaars – een leger waar jij zelfs niet tegenop kan.”
“En