Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
sinds hij jong was, had Godfrey het koningschap veracht. Het was altijd duidelijk dat hij er niets om gaf en nooit zou heersen. Godfrey was MacGil’s grootste teleurstelling. Hij koos ervoor zijn dagen te verspillen in bierhuizen, met zijn verdorven vrienden, en schaamte en schande over zijn Koninklijke familie te brengen. Aan de ene kant was MacGil opgelucht dat hij er niet bij was; aan de andere kant was het een belediging die hij niet kon accepteren. Hij had dit echter al verwacht, en hij had zijn mannen er al vroeg op uit gestuurd om de bierhuizen uit te kammen en hem terug te halen. MacGil zat zwijgend, wachtend tot zij hem zouden terugbrengen.
Eindelijk sloeg de zware eikenhouten deur open en de Koninklijke wachters marcheerden naar binnen, met Godfrey tussen hen in. Ze gaven hem een duw, en Godfrey struikelde de kamer in terwijl de deur achter hem dichtsloeg.
De kinderen draaiden zich om en staarden hem aan. Godfrey zag er slonzig uit. Hij rook naar bier, was ongeschoren en slechts half aangekleed. Hij glimlachte terug. Brutaal. Zoals altijd.
“Hallo, Vader,” zei Godfrey. “Heb ik alle lol gemist?”
“Je zult bij je broers en zussen gaan staan en wachten tot ik spreek. Als je dat niet doet, God helpe me, dan zal ik je in de kerkers laten vastketenen bij de rest van de gevangenen, en je zult geen voedsel zien—laat staan bier—voor drie hele dagen.”
Godfrey keek zijn vader met een uitdagende blik aan. In die blik zag MacGil een diepe kracht, iets van hemzelf, iets dat hem op een dag van pas zou komen. Tenminste, als hij ooit over zijn eigen persoonlijkheid heen kon komen.
Uitdagend als hij was, wachtte Godfrey een goede tien seconden voor hij eindelijk toegaf en zich bij de anderen voegde.
MacGil bekeek zijn vijf kinderen: de bastaard, de grillige, de dronkaard, zijn dochter, en zijn jongste. Het was een aparte mix, en hij kon nauwelijks geloven dat ze allemaal van hem waren. En nu, op de dag van het huwelijk van zijn oudste dochter, had hij de taak om een erfgenaam te kiezen. Hoe was het mogelijk!
Het was een nutteloze opgave: ten slotte was hij in zijn beste jaren en hij kon makkelijk nog dertig jaar regeren; welke erfgenaam hij vandaag koos zou wellicht nog tientallen jaren moeten wachten voor hij de troon zou bestijgen. De hele traditie frustreerde hem. Het was wellicht relevant in de tijden van zijn voorvaderen, maar nu was het achterhaald.
Hij schraapte zijn keel.
“We zijn hier vandaag bijeen voor het legaat van traditie. Zoals jullie weten zal ik vandaag, op de dag van het huwelijk van mijn oudste, een opvolger benoemen. Een erfgenaam om dit koninkrijk te regeren. Zou ik sterven, dan is er niemand beter om te regeren dan jullie moeder. Maar de wetten van ons koninkrijk schrijven voor dat alleen een koning mag regeren. Daarom moet ik kiezen.”
MacGil zweeg, denkend. Er hing een beladen stilte in de licht, en hij voelde het gewicht van de anticipatie. Hij keek in hun ogen, en zag verschillende uitdrukkingen bij elk van hen. De bastaard keek berust, wetend dat hij niet gekozen zou worden. De ogen van de grillige gloeiden van ambitie, alsof hij verwachtte dat hij de meest voor de hand liggende keuze was. De dronkaard keek uit het raam; het kon hem niets schelen. Zijn dochter keek hem liefdevol aan, wetend dat zij geen deel was van de discussie, maar desalniettemin van haar vader hield. Zijn jongste had dezelfde blik in zijn ogen.
“Kendrick, ik heb je altijd beschouwd als een rechtmatige zoon. Maar de wetten van ons koninkrijk verbieden me om het koningschap over te geven aan een onwettige zoon.”
Kendrick boog. “Vader, ik had niet anders van u verwacht. Ik accepteer mijn lotsbestemming. Laat dit u alstublieft niet beschamen.”
Zijn antwoord deed MacGil pijn, want nu voelde hij hoe oprecht hij was en was zijn wens om hem tot erfgenaam te benoemen alleen maar groter.
“Dan blijven er nog vier van jullie over. Reece, je bent een beste jonge man, de beste die ik ooit heb gezien. Maar je bent te jong om onderdeel te zijn van deze discussie.”
“Dat verwachtte ik wel, vader,” antwoordde Reece met een lichte buiging.
“Godfrey, je bent één van mijn drie rechtmatige zoons—echter kies je ervoor om je dagen te slijten in het bierhuis, met het uitschot. Ieder privilege is je aangereikt, maar je hebt alles afgewezen. Als ik één teleurstelling heb ik dit leven, dan ben jij het wel.”
Godfrey grijnsde terug en schoof oncomfortabel heen en weer.
“Nou, dan geloof ik dat ik hier wel klaar ben. Dan kan ik wel terug gaan naar het bierhuis, of niet, vader?”
Met een snelle, oneerbiedige buiging draaide Godfrey zich om en beende door de kamer.
“Kom terug!” schreeuwde MacGil. “NU!”
Godfrey bleef doorlopen, zijn vader negerend. Hij trok de deur open. Er stonden twee wachters voor.
MacGil kookte van woede terwijl de wachters hem vragend aankeken.
Maar Godfrey wachtte niet; hij wurmde zich tussen hen door, de open hal in.
“Neem hem gevangen!” riep MacGil. “En hou hem uit het zicht van de Koningin. Ik wil niet dat zijn moeder belast wordt op haar dochters huwelijksdag.”
“Ja, mijn heer,” zeiden ze, en sloten de deur alvorens ze zich achter hem aan haastten.
MacGil, hijgend, met een rood gezicht, probeerde te kalmeren. Voor de duizendste keer vroeg hij zich af wat hij had gedaan om met zo’n kind opgescheept te worden.
Zijn vier overgebleven kinderen wachtten in doodse stilte. MacGil slaakte een diepte zucht en trachtte zich te concentreren.
“Dan blijven jullie twee over,” ging hij verder. “En uit jullie heb ik een opvolger gekozen.”
MacGil wendde zich tot zijn dochter.
“Gwendolyn, dat ben jij.”
Iedereen in de kamer snakte naar adem; zijn kinderen leken allemaal geschokt, Gwendolyn nog het meest.
“Heeft u zich niet versproken, vader?” vroeg Gareth. “Zei u Gwendolyn?”
“Vader, ik voel me vereerd,” zei Gwendolyn. “Maar dat kan ik niet accepteren. Ik ben een vrouw.”
“Dat is waar, er heeft nog nooit een vrouw op de troon van de MacGils gezeten. Maar ik heb besloten dat het tijd is om de traditie te veranderen. Gwendolyn, je hebt de mooiste ziel en levenskracht van alle jonge vrouwen die ik ooit heb ontmoet. Je bent jong, maar als God aan onze kant staat, zal ik niet spoedig sterven, en als de tijd daar is, zul je wijs genoeg zijn om te regeren. Het koninkrijk zal van jou zijn.”
“Maar vader!” schreeuwde Gareth, zijn gezicht doodsbleek, “Ik ben de eerstgeboren rechtmatige zoon! Altijd, in de geschiedenis van de MacGils, is het koningschap naar de oudste zoon gegaan!”
“Ik ben koning,” antwoordde MacGil donker, “en ik dicteer traditie.”
“Maar dat is niet eerlijk!” pleitte Gareth jammerend. “Ik hoor Koning te zijn. Niet mijn zuster. Niet een vrouw!”
“Zwijg, jongen!” riep MacGil. Hij trilde van woede. “Durf je aan mijn oordeel te twijfelen?”
“Wordt ik dan overgeslagen voor een vrouw? Is dat wat je van me denkt?”
“Ik heb mijn besluit genomen,” zei MacGil. “Je zult het respecteren, en het gehoorzaam volgen, net als ieder ander in mijn koninkrijk. Nu mogen jullie gaan.”
Zijn kinderen bogen snel hun hoofd en haastten zich uit de kamer.
Maar Gareth stopte bij de deur, niet in staat om te vertrekken.
Hij draaide zich om en stond alleen voor zijn vader.
MacGil kon de teleurstelling van zijn gezicht aflezen. Hij had duidelijk verwacht vandaag tot erfgenaam te worden benoemd. Sterker nog: hij had het gewild. Wanhopig. En dat veraste MacGil totaal niet—het was zelfs de reden dat hij hem niet had gekozen.
“Waarom haat u me, vader?” vroeg hij.
“Ik haat je niet. Ik vindt je simpelweg