Nacht van de Dapperen . Морган Райс
te verzwelgen. Het was een wapen, wist ze, dat groter was dan zij; het was een noodlottig voorwerp dat haar met zijn macht vulde, en haar stuurde terwijl zij de staf stuurde. Het wapen deed het universum groter voelen, deed haar groter voelen.
Kyra had het gevoel dat ze het wapen vasthield waar ze al sinds haar geboorte voor bestemd was. Voor het eerst in haar leven begreep ze wat ze al die tijd had gemist, en ze voelde zich compleet. Zij en de staf, dit mysterieuze wapen dat ze diep in het land van Marda had gevonden, waren één.
Kyra vloog naar het zuiden, met Theon, die nu ook groter en sterker was, onder zich. De woede en wraakzucht in zijn ogen beantwoordde die van haar. Terwijl de uren voorbij gleden begon de somberheid eindelijk te vervagen en werd het groen van Escalon zichtbaar. Kyra’s hart maakte een sprongetje bij het zien van haar thuisland; ze had niet gedacht dat ze het ooit nog terug zou zien. Ze voelde een urgentie; ze wist dat haar vader, opgeslokt door Ra’s legers, haar nodig had in het zuiden; ze wist dat het land overspoeld werd door Pandesiaanse soldaten; ze wist dat de Pandesiaanse vloot Escalon vanaf zee aanviel; en ze wist dat de trollen op dit moment binnenvielen. Miljoenen wezens die bezig waren haar land te verscheuren. Escalon bevond zich in een benarde situatie.
Kyra knipperde met haar ogen en probeerde niet te denken aan het feit dat haar thuisland werd verscheurd, aan de grote vlaktes vol ruïnes en puin en as. Maar terwijl ze de staf steviger vastgreep, wist ze dat dit wapen hun enige hoop op verlossing was. Konden deze staf, Theon en haar krachten Escalon echt redden? Kon iets dat al zo ver heen was nog gered worden? Kon Escalon weer worden wat het ooit was geweest?
Kyra wist het niet. Maar er was altijd hoop. Dat was wat haar vader haar had geleerd: zelfs in de meest kille omstandigheden, als het er zo somber uit zag, zelfs als alles compleet verwoest leek, was er nog hoop. Er was altijd een vonkje van leven, van hoop, van verandering. Niets was ooit absoluut. Zelfs niet verwoesting.
Kyra vloog en vloog en voelde haar lotsbestemming in zich opwellen. Ze werd overspoeld door optimisme, en met elke seconde voelde ze zich machtiger. Ze dacht terug aan haar tijd in Marda, en voelde dat ze iets dat heel diep in haar zat had overwonnen. Ze herinnerde zich hoe ze het spinnenweb had doorgesneden, en voelde dat ze op dat moment ook iets in zichzelf had verbroken. Ze was gedwongen geweest om in haar eentje te overleven, en ze had haar diepste demonen overwonnen. Ze was niet langer het meisje dat in Fort Volis was opgegroeid; ze was zelfs niet meer het meisje dat Marda was in getrokken. Ze keerde nu terug als een vrouw. Als een krijger.
Kyra voelde dat het landschap onder haar veranderde en keek tussen de wolken door naar beneden. Ze zag dat ze eindelijk de grens hadden bereikt waar ooit de Vlammen hadden gebrand. Terwijl ze het grote litteken bekeek dat over het land liep, zag ze iets bewegen.
“Lager, Theon.”
Ze doken door de zware wolken naar beneden, en terwijl de somberheid oploste, verscheen het land waar ze zo van hield. Ze was dolblij om weer haar eigen grond te zien, de heuvels en bomen die ze herkende, om weer de lucht van Escalon te kunnen ruiken.
Maar toen ze beter keek viel haar hart. Daar, onder haar, werd het land overspoeld door miljoenen trollen die vanuit Marda naar het zuiden renden. Het leek wel een massa migratie van monsters, het gedonder zelfs vanaf hier hoorbaar. Nu ze dit zag, wist ze niet hoe haar natie ooit zo’n aanval zou kunnen overleven. Ze wist dat haar mensen haar nodig hadden—en snel.
Kyra voelde de Staf van Waarheid in haar handen trillen, waarna het een hoog, fluitend geluid maakte. Ze voelde dat het wapen haar aanspoorde tot actie, dat het wilde dat ze aanviel. Ze wist niet of het de staf was die haar controleerde, of andersom.
Kyra richtte de staf naar de grond, en er rees een krakend geluid op. Het was alsof ze donder en bliksem in haar hand had. Gefascineerd keek ze toe hoe er een bal van intens licht uit de staf naar de grond schoot.
Honderden trollen stopten en keken op, en ze zag paniek en doodsangst in hun ogen toen ze de bal van licht vanuit de hemel op zich af zagen storten. Ze hadden geen tijd om te vluchten.
Er volgde een explosie die zo krachtig was dat de schokgolven zelfs Theon en Kyra uit balans brachten. De bal van licht raakte de grond met de kracht van een komeet. Duizenden trollen smakten tegen de grond en werden verpletterd door de steeds groter wordende lichtgolven.
Kyra keek vol ontzag naar de staf. Ze wilde weer aanvallen om het trollenleger weg te vagen—toen er boven haar ineens een afschuwelijk gebrul klonk. Ze keek op en schrok toen ze het enorme gezicht van een vuurrode draak door de wolken heen zag komen—en nog een tiental andere draken achter hem. Ze besefte te laat dat deze draken naar hen op zoek waren geweest.
Voor Kyra haar staf kon richten, haalde een draak met zijn klauwen naar Theon uit. Theon werd overrompeld en de klap deed hem naar achteren vliegen.
Kyra hield zich vast voor haar leven terwijl ze door de lucht tolden. Theon hing ondersteboven en probeerde zichzelf weer te herstellen, terwijl Kyra zich aan zijn schubben vastklampte. Eindelijk herstelde Theon zich weer.
Theon brulde uitdagend en dook, ondanks het feit dat hij kleiner was dan de andere draken, onbevreesd af op de draak die hem had geraakt. De draak was duidelijk verrast dat de kleinere Theon was teruggekomen, en voor hij kon reageren liet Theon zijn tanden in zijn staart zinken.
De grote draak krijste het uit toen Theon zijn staart afbeet. Hij vloog even door zonder staart, verloor toen zijn richtingsgevoel en viel recht naar beneden. Hij klapte tegen de grond aan en creëerde een krater en een grote stofwolk.
Kyra voelde haar staf in haar hand branden en hief hem. Ze haalde uit terwijl er nog drie draken op haar af kwamen. Ze zag een bal van licht naar voren schieten en de drie draken raken. Ze krijsten, hielden abrupt halt. Even hingen ze als bevroren in de lucht, tot ook zij als stenen naar beneden stortten en met een luide klap de grond raakten, dood.
Kyra was verbijstert door haar kracht. Had de Staf van Waarheid echt met één uithaal drie draken gedood?
Toen er nog een tiental draken verscheen, hief Kyra haar staf. Ze bracht hem naar beneden, toen ze ineens een afschuwelijke pijn in haar hand voelde. Ze draaide zich om en zag vanuit haar ooghoek een draak naar beneden duiken. Zijn klauwen schraapten over de rug van haar hand, en in dezelfde beweging rukte de draak de Staf van Waarheid uit haar handen.
Kyra gilde, meer door de afschuw van het verliezen van de staf dan van de pijn. Hulpeloos keek ze toe hoe de draak er met haar staf vandoor vloog. Toen liet de draak de staf vallen, en ze zag de staf door de lucht tuimelen, richting de grond. De staf, de laatste hoop van Escalon, zou vernietigd worden.
En Kyra stond nu weerloos tegenover een zwerm draken, allemaal klaar om haar te verscheuren.
HOOFDSTUK TIEN
Lorna liep, overspoeld met een gevoel van urgentie, door het kamp terwijl Duncans mannen voor haar uit de weg gingen. Merk liep naast haar, vergezeld door Sovos en op de voet gevolgd door een tiental mannen van de Verloren Eilanden, mannen die zich van de anderen hadden losgemaakt en met hen waren mee gegaan het land op, voorbij Leptus, de woestijn in. Lorna had hen hierheen gebracht. Ze wist dat Duncan haar nodig had.
Terwijl ze naderde zag Lorna Duncans mannen haar verwonderd aankijken. Ze maakten plaats voor haar tot ze eindelijk de kleine open plek bereikte waar Duncan lag. Bezorgde krijgers knielden aan zijn zijde, allemaal ongerust over hun stervende commandant. Ze zag Anvin en Aidan, met White aan hun voeten, Aidans gehuil het enige geluid dat de zware stilte doorbrak.
Een hand hield haar tegen toen ze naar Duncan wilde toelopen, en ze stopte. Merk en Sovos grepen naar hun zwaarden, maar ze legde zachtjes een hand op hun arm. Ze wilde geen confrontatie.
“Wie bent u, en wat doet u hier?” vroeg Duncans krijger hardvochtig.
“Ik ben de dochter van Koning Tarnis,” antwoordde ze met een autoritaire stem. “Duncan heeft getracht mijn vader te redden. Ik ben gekomen om mijn schuld aan hem te vereffenen.”
De man keek verrast.
“Zijn wond is fataal,” zei de krijger. “Ik heb het al vaak gezien in de strijd. Hij kan niet meer genezen worden.”
Nu