Overwinnaar, Verliezer, Zoon . Морган Райс
kon zich voorstellen dat de goden van de priesters tevreden waren met de hele vertoning. De priesters leken dat in elk geval wel te denken. Ze spraken de gelovigen toe om zichzelf volledig aan de dood over te geven, alsof dat de enige manier was om zijn respect te verdienen.
Eén man leek hen daadwerkelijk serieus te nemen. Hij had zichtbare verwondingen opgelopen in het gevecht, zo ernstig dat hij zijn kameraden nodig had om naar de stenen tafel te komen. Irrien keek toe terwijl de man erop klom en zijn borst ontblootte, zodat de priesters hem met een mes van donker obsidiaan konden neersteken.
Irrien walgde van mannen die zo zwak waren dat ze niet eens wilden proberen om van hun verwondingen te herstellen. Irrien liet zich toch ook niet door zijn oude wonden tegenhouden, of wel? Zijn schouder deed pijn bij elke beweging die hij maakte, maar hij zou zichzelf niet aanbieden als offer om anderen te beschermen tegen de dood. In zijn ervaring was het zijn van de sterkste van twee krijgers het enige dat de dood op afstand hield. Kracht betekende dat je bleef leven. Kracht betekende dat je kon nemen wat je wilde, of het nu land was, of leven, of vrouwen.
Even vroeg Irrien zich af wat de goden des doods van hem zouden denken. Hij vereerde hen niet, behalve voor het effect dat het geloof had om zijn mannen bij elkaar te brengen. Hij wist niet eens zeker of er wel goden bestonden, behalve als een manier voor priesters die mannen niet konden controleren met hun eigen kracht.
Hij bedacht zich dat goden in zijn nadeel zouden moeten zijn, maar wie had er meer mannen, vrouwen en kinderen naar hun graven gestuurd dan hij? Had hij hen niet hun offers gebracht, hun priesterschap gepromoot, en dit tot een wereld gemaakt die ze zouden goedkeuren? Irrien had het dan niet voor hen gedaan, maar hij had het wel gedaan.
Hij bleef staan en luisterde even naar de priester die aan het woord was.
“Broeders! Zusters! Vandaag is een grote overwinning. Vandaag hebben we vele mensen door de zwarte deur naar het hiernamaals gestuurd. Vandaag hebben we de goden verzadigd, zodat we morgen niet door hen worden gekozen. De overwinning van vandaag—”
“Het was geen overwinning,” zei Irrien, en zijn stem verhief zich moeiteloos boven die van de priester. “Het is pas een overwinning als er een waardig gevecht heeft plaatsgevonden. Is het bezetten van lege huizen een overwinning? Of het afslachten van dwazen die achterbleven toen anderen verstandig genoeg waren om te vluchten?” Irrien keek naar de mensen om zich heen. “We hebben mensen gedood vandaag, en dat is goed, maar er moet nog veel meer gebeuren. Vandaag maken we het hier af. We halen hun kastelen neer en geven hun gezinnen aan de slavendrijvers. Maar morgen gaan we naar de plek waar wel een overwinning gevonden kan worden. Naar de plek waar alle krijgers heen zijn gegaan. We gaan naar Haylon!”
Hij hoorde zijn mannen juichen. Het gevecht had hun bloedlust weer aangewakkerd. Hij wendde zich tot de priester.
“Wat zeg je ervan? Is het de wil van de goden?”
De priester aarzelde niet. Hij nam zijn mes en sneed de dode man op het altaar open, waarna hij zijn ingewanden eruit trok om ze te lezen.
“Dat is het, Heer Irrien. Hun wil volgt die van u. Irrien! Ir-ri-en!”
“Ir-ri-en!” juichten de soldaten.
De man kende zijn plaats. Irrien glimlachte en liep de menigte door. Hij was niet verrast toen een figuur in een mantel bijna ongemerkt naast hem kwam lopen. Irrien trok een dolk, niet wetend of hij hem nodig zou hebben.
“Ik heb niets meer van je gehoord sinds de laatste keer dat we gesproken hebben, N’cho,” zei Irrien. “Ik hou niet van wachten.”
De huurling boog zijn hoofd. “Ik heb onderzoek gedaan naar wat je van me vroeg, Eerste Steen. Ik heb met priesters gesproken, verboden rollen gelezen, en zij die niet wilden praten gemarteld.”
Irrien twijfelde er niet aan dat de leider van het Dozijn Doden zichzelf enorm had vermaakt. N’cho was de enige geweest die zijn aanval op Irrien had overleefd. Irrien begon zich af te vragen of dat wel de juiste keus was geweest.
“Je hebt gehoord wat ik tegen de mannen heb gezegd,” zei Irrien. “We gaan naar Haylon. Dat betekent dat we het moeten opnemen tegen het kind van de Ouden. Heb je een oplossing voor me, of moet ik je aandragen als het volgende offer?”
Hij zag de man zijn hoofd schudden. “Helaas, de goden hebben geen behoefte aan mij, Eerste Steen.”
Irrien kneep zijn ogen samen. “En dat wil zeggen?”
N’cho deed een stap naar achteren. “Ik denk dat ik heb gevonden wat je zoekt.”
Irrien gebaarde naar de man om met hem mee te gaan, en leidde hem terug naar zijn tent. Bij het zien van zijn blik vertrokken de aanwezige wachters en slaven gehaast, en bleven ze met zijn tweeën achter.
“Wat heb je gevonden?” vroeg Irrien.
“Er zijn… wezens ingezet tijdens de oorlog tegen de Ouden,” zei N’cho.
“Die zouden allang dood zijn,” merkte Irrien op.
N’cho schudde zijn hoofd. “Ze kunnen nog altijd worden opgeroepen, en ik denk dat ik een plek gevonden heb om er één op te roepen. Het zal echter vele doden vergen.”
Irrien lachte. Dat was een kleine prijs om te betalen voor Ceres’ leven.
“Dood,” zei hij, “is altijd het makkelijkst om te regelen.”
HOOFDSTUK VIJF
Stephania staarde naar een slapende Kapitein Kang, met een blik van walging die diep vanuit haar ziel kwam. Het omvangrijke lijf van de kapitein bewoog terwijl hij snurkte, en Stephania kroop naar achteren toen hij in zijn slaap naar haar reikte. Hij had haar al genoeg aangeraakt toen hij wakker was.
Stephania had er nooit een probleem mee gehad om met mensen naar bed te gaan om hen te laten doen wat zij wilde. Dat was tenslotte wat ze ook van plan was met de Tweede Steen. Maar Kang was allesbehalve een tedere man geweest, en hij leek ervan te genieten om steeds nieuwe manieren te vinden om Stephania te vernederen. Hij had haar behandeld als de slaaf die ze even bij Irrien was geweest, en Stephania had tegen zichzelf gezworen dat ze dat nooit meer toe zou laten.
Toen had ze het gefluister van de bemanning gehoord: dat ze misschien toch niet veilig aan zou komen. Dat de kapitein misschien alles zou nemen dat ze hem gaf, om haar uiteindelijk toch aan een slavenhouder te verkopen. Dat hij op zijn minst de buit zou delen door haar aan hen te geven.
Dat zou Stephania niet toelaten. Ze zou nog liever sterven, maar het was veel makkelijker om te doden.
Stilletjes glipte ze uit bed, en keek uit één van de kleine ramen van de kapiteinshut. Port Leeward lag niet ver bij hen vandaan. Stof van de kliffen viel over de stad, zelfs in het halfdonker van de zonsopkomst zichtbaar. Het was een lelijke stad, versleten en benauwend, en zelfs vanaf hier kon Stephania zien dat het een gewelddadige plek was. Kang had gezegd dat hij niet ’s nachts wilde aanmeren.
Stephania was in de veronderstelling geweest dat het slechts een excuus was om haar nog een keer te gebruiken, maar misschien was het meer dan dat. De slavenmarkten waren tenslotte niet open in het donker.
Ze nam een besluit en kleedde zich stilletjes aan. Ze sloeg haar mantel om zich heen en reikte in de vouwen. Ze haalde een flesje en wat draad tevoorschijn, en bewoog met de zorgvuldigheid van iemand die precies wist wat ze in haar handen had. Als ze nu een fout maakte was ze er geweest, door het vergif of doordat Kang wakker werd.
Stephania positioneerde zichzelf over het bed en bracht het draad ter hoogte van Kangs mond. Hij draaide in zijn slaap, en Stephania volgde zijn bewegingen terwijl ze haar best deed om hem niet aan te raken. Als hij nu wakker werd, was ze in zijn bereik.
Ze liet het vergif langs de draad druppelen en concentreerde zich. Kang murmelde iets in zijn slaap. Eén druppel sijpelde naar zijn lippen, toen een tweede. Stephania bereidde zich voor op het moment dat hij naar adem zou snakken en het gif hem zou claimen.
In plaats daarvan schoten zijn ogen open. Hij staarde Stephania een seconde niet-begrijpend aan, en toen veranderde