Ridder, Erfgenaam, Prins . Морган Райс
kon de ergernissen horen. Toen hij voor het eerst bij de rebellen was gekomen, was hij in de veronderstelling geweest dat ze een groot, verenigd iets waren, dat alleen maar dacht aan de noodzaak om het Rijk te verslaan. Inmiddels was hij erachter gekomen dat het ook maar gewoon mensen waren, allemaal met hun eigen dromen en wensen. En dat maakte het alleen maar indrukwekkender dat Anka manieren had gevonden om hen bijeen te houden na Rexus’ dood.
“Het is de grootste investering die er is,” zei Yeralt. “We geven alles dat we hebben. We riskeren onze levens, in de hoop dat het allemaal beter zal worden. Als we falen, dan loop ik net zoveel gevaar als jullie.”
“We zullen niet falen,” zei Edrin. “We hebben ze al eens verslagen. Dat zullen we nog een keer doen. We weten waar ze zullen aanvallen en wanneer. We kunnen hen elke keer opwachten.”
“We kunnen nog meer doen,” zei Hannah. “We hebben de mensen laten zien dat we ze aan kunnen. Dus waarom nemen we niet terug wat van ons is?”
“Wat had je in gedachten?” vroeg Anka. Sartes kon zien dat ze het overwoog.
“We heroveren de dorpen, één voor één,” zei Hannah. “We schakelen de soldaten die er zijn uit voor Lucious in de buurt komt. We laten de mensen zien wat er mogelijk is, en er zal hem een vervelende verassing te wachten staan wanneer ze zich tegen hem verzetten.”
“En wat als Lucious en zijn mannen hen doden omdat ze zich verzetten?” wilde Oreth weten. “Wat dan?”
“Dan laat het gewoon zien hoe kwaadaardig hij is,” hield Hannah vol.
“Of de mensen zien dat we hen niet kunnen beschermen.”
Sartes keek om zich heen, verrast dat ze het idee serieus namen.
“We zouden mensen in de dorpen kunnen achterlaten zodat ze niet bezet kunnen worden,” suggereerde Yeralt. “We hebben de dienstplichtigen nu bij ons.”
“Ze zouden het niet lang volhouden als het leger komt,” kaatste Oreth terug. “Ze zouden er sterven, samen met de dorpelingen.”
Sartes wist dat hij gelijk had. De dienstplichtigen hadden niet dezelfde training gehad als de harde soldaten in het leger. Bovendien hadden ze zo erg geleden in het leger, dat de meesten van hen waarschijnlijk doodsbang waren.
Hij zag Anka gebaren om stilte. Deze keer duurde het wat langer voor die kwam.
“Oreth heeft een punt,” zei ze.
“Natuurlijk ben je het weer met hem eens,” kaatste Hannah terug.
“Ik ben het met hem eens omdat hij gelijk heeft,” zei Anka. “We kunnen niet zomaar dorpen binnen rijden, roepen dat ze bevrijd zijn en dan maar op het beste hopen. Zelfs met de dienstplichtigen hebben we nog niet genoeg vechters. Als we op één plek samenkomen, geven we het Rijk een kans om ons te verpletteren. Als we alle dorpen afgaan, dan zullen ze ons één voor één afmaken.”
“Als er genoeg dorpen overtuigd kunnen worden om zich te verzetten, en ik mijn vader overhaal om huurlingen in te schakelen…” suggereerde Yeralt. Sartes merkte op dat hij zijn gedachte niet afmaakte. De zoon van de koopman had niet echt een antwoord.
“En wat dan?” vroeg Anka. “Hebben we dan wel genoeg mensen? Als het zo simpel was, dan hadden we het Rijk jaren geleden al omvergeworpen.”
“Dankzij Berin hebben we nu betere wapens,” merkte Edrin op. “Dankzij Sartes kennen we hun plannen. We zijn in het voordeel! Vertel het haar, Berin. Vertel haar over de zwaarden die je hebt gemaakt.”
Sartes keek om naar zijn vader, die zijn schouder ophaalde.
“Ja, ik heb goede zwaarden gemaakt, en de anderen hebben er voldoende gemaakt die ermee door kunnen. Ja, een aantal van jullie hebben nu wapenrustingen, en zijn dus beter beschermd. Maar ik kan jullie vertellen: het gaat niet alleen om het zwaard. Het gaat ook om de hand die het vast heeft. Een leger is als een mes. Je kunt het zo groot maken als je wilt, maar zonder een kern van goed staal, zal het bij de eerste testpoging al breken.”
Misschien, als de anderen meer tijd hadden doorgebracht met het maken van wapens, dan hadden ze begrepen hoe serieus zijn vader deze woorden nam. Maar Sartes kon zien dat ze niet overtuigd waren.
“Wat moeten we anders?” vroeg Edrin. “We kunnen deze kans niet aan ons voorbij laten gaan door hier te blijven zitten wachten. Ik zeg, laten we een lijst maken met dorpen om te bevrijden. Tenzij jij een beter idee hebt, Anka?”
“Ik wel,” zei Sartes.
Zijn stem klonk zachter dan zijn bedoeling was. Met een bonzend hart deed hij een stap naar voren. Hij had zichzelf verrast door zijn mond open te doen. Hij was zich er maar al te goed van bewust dat hij veel jonger was dan alle anderen hier. Hij had zijn rol vervuld tijdens het gevecht, hij had zelfs een man gedood, maar er was nog altijd een deel van hem dat het gevoel had dat hij hier geen recht van spreken had.
“Dat is dan afgesproken,” begon Hannah. “We—”
“Ik zei, ik heb een beter idee,” herhaalde Sartes, en deze keer was zijn stem hoorbaar.
De anderen keken naar hem.
“Laat mijn zoon spreken,” zei zijn vader. “Jullie hebben zelf gezegd dat hij heeft bijgedragen aan de overwinning. Misschien kan hij jullie nu voor de dood behoeden.”
“Wat is je idee, Sartes?” vroeg Anka.
Iedereen keek naar hem. Sartes dwong zichzelf om zijn stem te verheffen. Hij dacht aan hoe Ceres gesproken zou hebben, maar ook aan de zelfverzekerdheid die Anka had laten zien.
“We kunnen niet naar de dorpen gaan,” zei Sartes. “Dat is precies wat ze willen dat we doen. En we kunnen niet alleen op de kaarten vertrouwen die ik heb meegebracht, want zelfs als ze nu nog niet door hebben dat we hun plannen kennen, dan zal dat niet lang meer duren. Ze zullen ons de open vlakte op lokken.”
“Dat weten we al,” zei Yeralt. “Ik dacht dat je zei dat je een plan had.”
Sartes liet zich niet op zijn kop zitten.
“Wat als er een manier was om het Rijk te raken waar ze het niet verwachten, en tegelijkertijd harde vechters te rekruteren? Wat als we de mensen in opstand konden laten komen met een symbolische overwinning, een overwinning die groter is dan het beschermen van een dorp?”
“Wat had je in gedachten?” vroeg Anka.
“De krijgsheren in het Stadion bevrijden,” zei Sartes.
Er volgde een lange, verbijsterde stilte. Iedereen staarde hem aan. Hij kon de twijfel in hun ogen zien, en Sartes wist dat hij door moest gaan.
“Denk er maar eens over na,” zei hij. “Bijna alle krijgsheren zijn slaven. De adel gooit ze de arena in alsof ze speelgoed zijn. De meesten van hen zouden dankbaar zijn voor een kans om dat leven te ontvluchten, en ze vechten beter dan de meeste soldaten.”
“Dat is gestoord,” zei Hannah. “Het centrum van de stad op die manier aanvallen. Er zullen overal soldaten zijn.”
“Het bevalt me wel,” zei Anka.
De anderen keken naar haar, en Sartes werd overspoeld door dankbaarheid voor haar steun.
“Ze zouden het niet verwachten,” voegde ze toe.
Er viel weer een stilte.
“We zouden geen huurlingen nodig hebben,” zei Yeralt terwijl hij over zijn kin wreef.
“Mensen zouden in opstand komen,” voegde Edrin toe.
“We zouden het moeten doen tijdens de Killings,” merkte Oreth op. “Dan zijn alle krijgsheren op één plek, en zijn er meer mensen om het te zien gebeuren.”
“De volgende Killings zijn tijdens het Bloedmaan Festival,” zei zijn vader. “Dat is over zes weken. In zes weken kan ik veel wapens maken.”
Deze keer zei Hannah niets. Misschien voelde ze het tij keren.
“Dus