Held, Verrader, Dochter . Морган Райс
hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.
Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright Ralf Juergen Kraft, gebruikt onder licentie van istock.com.
INHOUD
HOOFDSTUK EEN
Akila hing in de tuigage van zijn schip en zag de dood naderen.
Het maakte hem doodsbang. Hij was nooit iemand geweest die in voortekenen geloofde, maar nu zag hij er een aantal die hij niet kon negeren. Akila was het grootste gedeelte van zijn leven een vechter geweest, en toch had hij nog nooit een vloot gezien als de vloot die nu naderde. Het deed de vloot die het Rijk naar Haylon had gestuurd lijken op papieren bootjes die door kinderen in een vijver waren gezet.
Het deed wat Akila had er nog minder indrukwekkend uit zien.
“Het zijn er teveel,” zei één van de zeelieden die vlakbij hem in de tuigage hing.
Akila gaf geen antwoord, want dat had hij niet. Hij zou er echter wel één moeten bedenken. Eén die niet de loodzware onzekerheid die op zijn borst drukte verraadde. De dingen die moesten gebeuren raasden al door zijn hoofd terwijl hij naar beneden klom. Ze moesten de havenketting hijsen. Ze moesten de katapulten naar de steigers brengen.
Ze moesten zich verspreiden, want blindelings op een vloot van dat formaat af varen was zelfmoord. Ze moesten als de wolven zijn die de grote sneeuwossen opjoegen, onstuimig, hier en daar een hap nemend, om hen uit te putten.
Akila glimlachte bij die gedachte. Hij plande het bijna alsof ze dit konden winnen. Wie zou hem ooit voor een optimist hebben aangezien?
“Het zijn er zo veel,” zei één van de zeelieden terwijl hij langs hem klom.
Terwijl Akila weer op het dek landde, hoorde hij anderen dezelfde woorden zeggen. Tegen de tijd dat hij terug was op het commandodek, werd hij opgewacht door zeker een tiental bezorgd kijkende rebellen.
“We kunnen niet tegen ze vechten,” zei één.
“Het zou zijn alsof we er niet eens zijn geweest,” stemde een ander in.
“Ze maken ons allemaal af. We moeten vluchten.”
Akila hoorde hen. Hij kon zelfs begrijpen wat ze wilden doen. Vluchten was logisch. Vluchten nu het nog kon. Hun schepen in een konvooi krijgen en gaan, langs de kust, tot ze zich los konden maken en terug naar Haylon konden varen.
Een deel van hem wilde dat ook doen. Misschien zouden ze, als ze Haylon konden bereiken, zelfs veilig zijn. Felldust zou zien wat voor troepen ze hadden, hoe goed hun havens waren beveiligd, en ze zouden wel twee keer nadenken voor ze achter hen aankwamen.
In elk geval een tijdje.
“Vrienden,” riep hij, luid genoeg zodat iedereen op het schip hem kon horen. “Jullie zien de dreiging die op ons wacht, en ja, ik hoor degenen die willen vluchten.”
Hij spreidde zijn handen om het gemompel dat volgde te sussen.
“Ik weet het. Ik hoor jullie. Ik heb met jullie gevaren en jullie zijn geen lafaards. Niemand kan het tegendeel beweren.”
Maar als ze nu op de vlucht sloegen, zou men hen wel lafaards noemen. Akila wist dat. Ze zouden het de krijgers van Haylon kwalijk nemen, ondanks alles dat ze hadden bereikt. Maar dat wilde hij niet zeggen. Hij wilde zijn mannen niet dwingen om dit te doen.
“Ik zou ook liever vluchten. Wij hebben ons deel gedaan. We hebben het Rijk verslagen. We verdienen het om naar huis te gaan, in plaats van hier te blijven en te sterven voor het doel van anderen.”
Zoveel was wel duidelijk. Ze waren hier tenslotte pas gekomen nadat Thanos erom had gesmeekt.
Hij schudde zijn hoofd. “Maar dat zal ik niet doen. Ik zal niet vluchten als dat betekent dat ik de mensen die op me rekenen in de steek moet laten. Ik zal niet vluchten nu we weten wat er met de mensen van Delos zal gebeuren. Ik zal niet vluchten, want wie zijn zij?”
Hij wees naar de naderende vloot, en veranderde het toen in een grof gebaar. Dat kreeg zijn mannen in elk geval aan het lachen. Mooi, ze konden nu wel wat lol gebruiken.
“De waarheid is dat het kwaad een zorg is van iedereen. Als een man mij zegt dat ik moet knielen of sterven, dan stomp ik hem in zijn gezicht!” Ze lachten harder. “En