Held, Verrader, Dochter . Морган Райс
water, zoals hij bevolen had sinds ze de kust hadden bereikt. Stil als haaien die achter hun prooi aan gingen, stil als het moment na iemands dood. Op dat moment was Irrien de glinstering op een speerpunt, en de rest van de vloot volgde als een brede kop.
Hij zat niet op de donkere stenen stoel waar hij in Felldust op had gezeten. Hij zat op een lichter exemplaar, gemaakt van de botten van mensen en dieren die hij had gedood. De rugleuning werd gevormd door de dijbenen van een duistere stalker, de armleuningen door de vingerbotjes van een man. De stoel was bedekt met vachten van de dieren die hij bejaagd had. Dat was een belangrijke les die hij geleerd had: In vrede sprak een man over zijn beleefdheden. In oorlog sprak hij over zijn wreedheden.
Irrien gaf een ruk aan een ketting die aan zijn stoel vast zat. Aan het andere uiteinde zat één van de zogenaamde krijgers van dit verzet, die ervoor had gekozen om te knielen in plaats van te sterven.
“We zullen spoedig arriveren,” zei hij.
“J-ja, mijn heer,” antwoordde de man.
Irrien trok weer aan de ketting. “Wees stil tenzij ik zeg dat je mag praten.”
Irrien negeerde de man toen hij om vergiffenis smeekte. Hij staarde vooruit, hoewel hij het metalen oppervlak van zijn schild had laten poetsen zodat hij ook achter zich kon kijken, voor het geval er huurlingen in de buurt waren.
Een wijs man keek altijd voor- en achteruit. De andere stenen van Felldust dachten waarschijnlijk dat Irrien gestoord was om naar dit stofloze land af te reizen terwijl zij achterbleven. Ze dachten waarschijnlijk dat hij hun samenzweringen en intriges niet zag.
Irrien glimlachte breed bij de gedachte aan de blikken in hun ogen zodra ze zouden beseffen wat er echt aan de hand was. Zijn genoegen werd alleen maar groter toen hij naar de kust keek en het vuur zag oplaaien. Zijn plunderaars waren gearriveerd. Normaal gesproken had Irrien een hekel aan de verspilling van gebouwen, maar in tijden van oorlog was het een handig wapen.
Nee, het echte wapen was angst. Vuur en zwijgend gevaar waren slechts methodes om de angst te scherpen. Angst was een wapen dat zo krachtig was als een langzaam werkend vergif, zo gevaarlijk als een zwaard. Angst kon ervoor zorgen dat een sterke man zonder gevecht vluchtte of zich overgaf. Angst kon ervoor zorgen dat vijanden domme dingen deden, dat ze met onbezonnen bravoure aanvielen, of zich terugtrokken wanneer ze eigenlijk zouden moeten aanvallen. Angst maakte mannen tot slaven en hield hen onder controle, zelfs wanneer ze met meer waren.
Irrien was niet zo arrogant om te geloven dat hij nooit angst zou kunnen voelen. Maar tijdens zijn eerste gevecht had hij geen angst gevoeld, niet op de manier zoals hij anderen erover had horen praten. Tijdens zijn vijftigste gevecht ook niet. Hij had gevochten op brandend zand, in achterafstraatjes, en hoewel hij woede, opwinding en zelfs wanhoop had gevoeld, had hij nooit de angst gevonden die andere mannen voelden. Dat was één van de redenen dat het zo makkelijk voor hem was om te nemen wat hij wilde.
Alsof de gedachte het opriep, kwam hetgeen dat hij nu wilde in het zicht: de haven van Delos. Hij had zijn moment afgewacht, maar dit was niet het moment waarover hij gedroomd had. Dat zou pas komen zodra dit voorbij was, en hij alles had genomen dat ook maar iets van waarde had.
Ondanks haar faam was Delos een lage, stinkende stad. Delos had niet de grandeur van het eindeloze stof, of de grimmige schoonheid van de dingen die door Ouden waren gemaakt. Als je maar genoeg mensen op elkaar drukte kwam hun ware aard, hun wreedheid en hun lelijkheid naar boven. Zoals bij alle steden het geval was. Geen enkele hoeveelheid elegant metselwerk kon dat verbergen.
Toch was het Rijk, waarvan Delos de spil vormde, het veroveren waard. Even vroeg Irrien zich af of de andere stenen wel beseften dat ze een fout hadden begaan door niet mee te gaan. Het feit dat zij in de stenen stoelen zaten was een teken van hun ambitie en hun macht, hun doortraptheid en hun vermogen om politieke spelletjes te spelen.
Desondanks hadden ze te klein gedacht. Ze hadden gedacht in termen van een verheerlijkte plundering, terwijl dit zo veel meer kon zijn. Een vloot van dit formaat was niet alleen hier om goud en slaven mee terug te nemen, hoewel dat ongetwijfeld zou gebeuren. De vloot was hier om te nemen, te houden en te vestigen. Wat was goud vergeleken met een vruchtbaar land zonder al dat eindeloze stof? Waarom zouden ze slaven mee terug sleuren naar een land dat was verwoest door de oorlogen van de Ouden, wanneer ze het land waarop ze stonden ook konden nemen? En wie zou ervoor zorgen dat hij het grootste deel van dit nieuwe land kreeg?
Waarom zouden ze plunderen en weer vertrekken, als ze wat er was weg konden vagen en heersen?
Maar eerst waren er een aantal obstakels die ze moesten overwinnen. Er lag een vloot voor de stad, als je het zo kon noemen. Irrien vroeg zich af of de verkenningsschepen die ze hadden losgelaten terug naar huis waren gekeerd. Of ze hadden gezien wat hen te wachten stond. Misschien kon hij zelf de angst voor de strijd niet voelen, maar hij wist wel hoe hij die angst in zwakkere mannen moest aanwakkeren.
Hij ging staan om een beter zicht te krijgen, en zodat degenen die vanaf de kust toekeken konden zien wie hier de leiding had. Alleen zij met de beste ogen zouden hem herkennen, maar hij wilde dat ze begrepen dat dit zijn oorlog was, zijn vloot, en spoedig ook zijn stad.
Hij zag dat de verdediging bezig was met de voorbereidingen. De kleine boten die spoedig ongetwijfeld in brand zouden staan. De manier waarop de vloot zich in groepen deelde, klaar om mensen te vervoeren. De wapens op de steigers, klaar om te vuren zodra ze in de buurt kwamen.
“Je bevelhebber weet wat hij doet,” zei Irrien, die zijn nieuwste gevangene aan zijn kettingen overeind sleurde. “Wie is hij?”
“Akila is de beste generaal die er is,” zei de voormalige zeeman, en toen ving hij Irriens blik op. “Vergeef me, mijn heer.”
Akila. Irrien had de naam al eens eerder horen vallen, en ook Lucious had over hem verteld. Akila, die had geholpen om Haylon van het Rijk te bevrijden, en het eiland had behouden tegen hun vloot. Degene die, zo zei men, vocht met de sluwheid van een vos, strijdend en altijd in beweging, en toesloeg waar zijn vijanden het niet verwachtten.
“Ik heb altijd al waardering gehad voor sterke tegenstanders,” zei Irrien. “Een zwaard heeft ijzer nodig om scherp te blijven.”
Hij haalde zijn zwaard uit de zwarte lederen schede, alsof hij zijn punt wilde illustreren. Het mes was blauw-zwart van de olie, de rand vlijmscherp. Het was het soort wapen dat voor een ander wellicht een werktuig was geweest. Maar hij had het leren balanceren, en hij had de kracht ontwikkeld om het te hanteren. Hij had nog andere wapens: messen en wurgdraden, een gebogen maanzwaard en een zonnedolk. Maar dit was het wapen waarvan iedereen wist dat het van hem was. Het had geen naam, maar alleen omdat Irrien vond dat dat onzin was.
Hij zag de angst in de ogen van zijn nieuwe slaaf.
“Vroeger offerden de priesters het leven van een slaaf voor de strijd, in de hoop de dorst van de dood te lessen voor hij zijn zinnen op een generaal zou zetten. En als ze dan kwamen, dan boden ze een slaaf aan de goden van de oorlog, in de hoop dat zij zouden laten zien dat ze aan hun kant stonden. Kniel.”
Irrien zag de man instinctief gehoorzamen, ondanks zijn angst. Misschien juist door zijn angst.
“Alstublieft,” smeekte hij.
Irrien schopte hem, hard genoeg om de slaaf op zijn buik te laten vallen. Zijn hoofd hing over de boeg van het schip. “Ik zei dat je je mond moest houden. Blijf hier, en wees blij dat ik niets te maken heb met priesters en hun dwaasheden. Als er echt goden des doods bestaan, dan kan hun dorst niet gelest worden. Als er goden van oorlog bestaan, dan geven zij de voorkeur aan de man met de meeste troepen.”
Hij wendde zich tot de bemanning. Hij hief zijn zwaard in één hand, en slaven die op zijn instructies hadden staan wachten grepen haastig naar hoorns. Hij knikte, en er werd één keer op de hoorns geblazen. Irrien zag katapulten en ballistae aangedraaid worden, en hun lading werd aangestoken.
Zijn gebruinde huid en donkere kleding veranderde hem in een donkere schaduw tegen het zonlicht.
“Ik heb jullie gezegd dat we naar Delos zouden gaan, en dat hebben we gedaan!” riep hij uit. “Ik heb jullie gezegd dat we hun stad zouden bezetten, en dat