Slaaf, Krijger, Koningin . Морган Райс
was hij bijna een kop groter dan zij, met blond, stug haar dat langs zijn hartvormige gezicht viel. Hij rook naar zeep en de buitenlucht. Jezus, wat was het goed om hem weer te zien. Ondanks het feit dat ze zich prima kon redden in vrijwel elke situatie, gaf zijn aanwezigheid haar een gevoel van kalmte.
Ceres ging op haar tenen staan en sloeg haar armen om zijn brede nek heen. Ze had hem nooit als meer dan een vriend beschouwd tot ze hem over de revolutie had horen spreken, en over het ondergrondse leger waar hij lid van was. “We zullen vechten om onszelf te bevrijden van het juk van de onderdrukking,” had hij jaren geleden tegen haar gezegd. Hij had met zoveel passie over het verzet gesproken dat ze heel even had geloofd dat het omverwerpen van de monarchie mogelijk was.
“Hoe was de jacht?” vroeg ze met een glimlach, wetend dat hij dagenlang weg was geweest.
“Ik heb je glimlach gemist.” Hij streelde haar lange, roségouden haar naar achteren. “En je smaragdgroene ogen.”
Ceres had hem ook gemist, maar ze durfde het niet te zeggen. Ze was te bang om de vriendschap die ze hadden te verliezen als er iets tussen hen zou gebeuren.
“Rexus,” zei Nesos, die hen inhaalde en zijn arm greep. Sartes volgde hem op de voet.
“Nesos,” zei hij in zijn diepe, autoritaire stem. “We hebben weinig tijd als we naar binnen willen,” voegde hij toe, en knikte naar de anderen.
Ze haastten zich weg en gingen op in de massa die op weg was naar het Stadion. De soldaten van het Rijk waren overal en dreven de massa naar voren, soms met knuppels en zwepen. Hoe dichter ze bij de weg kwamen die naar het Stadion leidde, hoe dikker de menigte werd.
Ineens hoorde Ceres opschudding bij één van de kraampjes, en ze draaide zich instinctief om. Ze zag dat er ruimte was ontstaan rond een kleine jongen, waarnaast twee soldaten van het Rijk en een koopman stonden. Een aantal toeschouwers gingen er snel vandoor, terwijl anderen een cirkel vormden en nieuwsgierig toekeken.
Ceres liep naar voren en zag één van de soldaten een appel uit de hand van de jongen slaan. Hij greep de kleine bij zijn arm en schudde hem gewelddadig door elkaar.
“Dief!” gromde de soldaat.
“Genade, alstublieft!” schreeuwde de jongen terwijl de tranen over zijn smerige, ingevallen wangen liepen. “Ik had…zo’n honger!”
Ceres voelde haar hart barsten van medeleven. Zij had dezelfde honger gevoeld—en ze wist dat de soldaten niet anders dan wreed zouden zijn.
“Laat de jongen gaan,” zei de zwaargebouwde koopman kalm. Hij gebaarde met zijn hand, zijn gouden ring glinsterend in het zonlicht. “Ik kan het me veroorloven om hem een appel te geven. Ik heb honderden appels.” Hij grinnikte zachtjes, alsof hij de situatie niet al te zwaar opvatte.
Maar de menigte verzamelde zich om hen heen en iedereen werd stil terwijl de soldaten zich omdraaiden om de koopman te confronteren. Hun glimmende wapenrustingen ratelden. Ceres’ hart kromp samen voor de koopman—ze wist dat niemand het riskeerde om de confrontatie met het Rijk aan te gaan.
De soldaat deed dreigend een stap naar de koopman toe.
“Je neemt het op voor een crimineel?”
De koopman keek van de één naar de ander en leek nu onzeker. De soldaat draaide zich om en sloeg de jongen in zijn gezicht. Er klonk een misselijkmakend gekraak dat Ceres deed huiveren.
De jongen viel met een doffe bons op de grond, en de menigte hapte naar adem.
De soldaat wees naar de koopman en zei, “Om je loyaliteit aan het Rijk te bewijzen, hou je de jongen vast terwijl we hem met de zweep geven.”
De ogen van de koopman werden hard, en er stond zweet op zijn voorhoofd. Tot Ceres’ verrassing hield hij voet bij stuk.
“Nee,” antwoordde hij.
De tweede soldaat nam twee dreigende stappen naar de koopman en legde zijn hand op het heft van zijn zwaard.
“Doe het, of je verliest je kop en we steken je winkel in de fik,” zei de soldaat.
Het ronde gezicht van de koopman betrok, en Ceres kon zien dat hij verslagen was.
Langzaam liep hij naar de jongen toe. Hij greep hem bij zijn armen en knielde voor hem.
“Vergeef me alsjeblieft,” zei hij met tranen in zijn ogen.
De jongen jammerde en begon te schreeuwen terwijl hij zichzelf los probeerde te trekken.
Ceres kon het kind zien trillen. Ze wilde door blijven lopen naar het Stadion, en hier geen getuige van zijn, maar ze stond als verstijfd midden op het plein, haar ogen op de wreedheid gefixeerd.
De eerste soldaat scheurde de tuniek van de jongen open terwijl de tweede met een zweep boven zijn hoofd zwaaide. De meeste toeschouwers juichten de soldaten toe, hoewel er een paar mompelden en toen met hangende hoofden wegliepen.
Niemand kwam voor de dief op.
Met een hebzuchtige, bijna krankzinnige uitdrukking sloeg de soldaat de zweep tegen de rug van de jongen, en hij gilde het uit van de pijn. Bloed sijpelde uit de verse snijwonden. De soldaat bleef uithalen, tot het hoofd van de jongen naar achteren zakte en hij niet langer schreeuwde.
Ceres voelde een sterke drang om naar voren te stormen en de jongen te redden. Maar dat, wist ze, zou haar dood betekenen, en de dood van iedereen waar ze van hield. Ze liet haar schouders hangen, hopeloos en verslagen. Ze nam zich voor om op een dag wraak te nemen.
Ze trok Sartes naar zich toe en bedekte zijn ogen. Ze wilde hem wanhopig graag beschermen, hem nog een paar jaar onschuld gunnen, hoewel er in dit land eigenlijk geen onschuld bestond. Ze dwong zichzelf om niet impulsief te handelen. Als man zijnde moest hij deze wreedheden zien, niet alleen zodat hij zich aan kon passen, maar ook zodat hij op een dag een sterke deelnemer van het verzet kon zijn.
De soldaten rukten de jongen uit de handen van de koopman en gooiden zijn bewusteloze lichaam achterin een houten wagen. De koopman drukte zijn handen tegen zijn gezicht en huilde.
Binnen enkele seconden was de wagen weer in beweging, en was de open ruimte weer gevuld met mensen die over het plein slenterden alsof er niets was gebeurd.
Ceres voelde een overweldigend gevoel van misselijkheid opwellen. Het was onrechtvaardig. Ze kon nu zo een handvol zakkenrollers aanwijzen—mannen en vrouwen die hun kunst zo hadden geperfectioneerd dat zelfs de soldaten van het Rijk hen niet konden pakken. Het leven van deze arme jongen was nu verwoest vanwege zijn gebrek aan vaardigheid. Als dieven werden gepakt, of ze nu jong of oud waren, verloren ze hun ledematen of meer, afhankelijk van de stemming van de rechters op die dag. Als hij geluk had, zou zijn leven gespaard worden en zou hij worden veroordeeld tot een straf waarbij hij levenslang in de goudmijnen moest werken. Ceres zou liever sterven dan zo’n straf ondergaan.
Ze vervolgden hun weg door de straat, hun stemming verpest, schouder aan schouder met de anderen. De hitte was bijna ondraaglijk.
Er kwam een gouden koets naast hen rijden die iedereen uit de weg dreef, en de mensen naar de huizen langs de straten duwde. Ceres werd ruw door elkaar geschud en keek op. Ze zag drie tienermeisjes in kleurrijke zijden jurken, hun ingewikkelde kapsels versierd met pinnen van goud en kostbare juwelen. Eén van de tienermeisjes gooide lachend een munt op straat, en een handjevol burgers liet zich op handen en knieën vallen, worstelend om een stukje metaal waar ze hun familie een hele maand mee zouden kunnen voeden.
Ceres stopte nooit om aalmoezen op te rapen. Ze zou liever verhongeren dan donaties van dat soort mensen aannemen.
Ze zag een jonge man de munt vastgrijpen, waarna een oudere man hem tegen de grond werkte en een stijve hand om zijn nek klampte. Met zijn andere hand wrikte de oudere man de munt uit zijn hand.
De tienermeisjes lachten en wezen, waarna hun koets weer verder reed.
Ceres’ ingewanden krompen samen van walging.
“In de nabije toekomst zal ongelijkheid voorgoed verdwijnen,” zei Rexus. “Daar zal ik op toezien.”
Terwijl