Voordat hij ziet. Блейк Пирс
busnummer 2021, bestuurd door Michael Garmond. Die bus stopt nog op drie andere haltes voordat deze om half tien weer bij dezelfde bushalte is.”
“We willen graag met mijnheer Garmond spreken,” zei Mackenzie. “Kunt u ons alstublieft zijn contactinformatie geven?”
“Ik kan het u nog gemakkelijker maken,” zei mevrouw Percell. “Michael is nu in de garage en is net klaar voor vandaag. Laat me proberen of ik hem te pakken kan krijgen.”
“Bedankt,” zei Mackenzie.
Mevrouw Percell stormde naar de garagedeur met een snelheid die onwaarschijnlijk leek voor iemand met haar gewicht. Mackenzie en Bryers keken toe hoe ze systematisch door de garage liep, op zoek naar Michael Garmond.
“Was iedereen maar zo enthousiast over het helpen van de FBI,” zei Bryers grijnzend. “Maar geloof me ... wen er maar niet aan.”
In minder dan een minuut keerde mevrouw Percell terug naar het kleine kantoortje, gevolgd door een oudere man. Hij zag er moe uit, maar was, net als mevrouw Percell, meer dan bereid om te helpen.
“Hé, mensen,” zei hij en glimlachte moe. “Hoe kan ik u helpen?”
“We zijn op zoek naar details over een vrouw waarvan we bijna zeker zijn dat ze drie ochtenden geleden bij halte achtentwintig op de hoek van Carlton en de Koningstraat in de bus is gestapt,” zei Mackenzie. “Denk je dat je ons daarmee zou kunnen helpen?”
“Waarschijnlijk wel,” zei Michael. “Er zijn niet veel mensen die daar 's ochtends instappen. Ik krijg er nooit meer dan vier of vijf.”
Bryers haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn, deed er even iets mee, en vond een foto van Susan Kellerman. “Dit is ze,” zei hij. “Ziet ze er bekend uit?”
“Hé, ja, ik herken haar,” zei Michael, een beetje te opgewonden naar de mening van Mackenzie. “Lieve meid. Altijd erg aardig.”
“Weet je nog waar ze drie ochtenden geleden uit is gestapt?”
“Jawel,” zei Michael. “Ik vond het al vreemd omdat ze ongeveer twee weken lang om de andere ochtend, altijd bij een andere bushalte uitstapte. Op een ochtend maakte ik een praatje met haar en ze vertelde me dat ze vanaf haar gebruikelijke stop twee blokken moest lopen om op één of ander kantoor te werken. Maar drie dagen geleden stapte ze op het station uit in plaats van bij een tussenstop. Ik zag haar op een andere bus springen. Ik hoopte eigenlijk dat ze een betere baan of zoiets had gekregen, en daarom een andere route nam.”
“Waar stapte ze uit?” Vroeg Mackenzie.
“Dupont Circle.”
“Hoe laat denk je dat dat ongeveer was?”
“Waarschijnlijk rond kwart voor negen of zo,” antwoordde Michael. “Zeker niet later dan negen uur.”
“Dat kunnen we controleren in onze administratie,” zei mevrouw Percell.
“Dat zou geweldig zijn,” zei Bryers.
Mevrouw Percell ging weer aan het werk achter het beduimelde kleine bureautje terwijl Michael de Agenten verliefd aankeek. Hij keek opnieuw naar de foto op de telefoon van Bryers en fronste. “Is er iets ergs met haar gebeurd?” Vroeg hij.
“Om eerlijk te zijn, ja,” zei Mackenzie. “Dus als je ons iets meer zou kunnen vertellen over die ochtend zou dat geweldig zijn.”
“Nou, ze droeg een koffer, eentje zoals vertegenwoordigers bij zich hebben. Geen aktetas, maar een goedkoper ding, weet je wel? Ze verkocht spullen voor de kost, voedingssupplementen en zo. Ik dacht dat ze misschien op weg was naar een klant.”
“Weet je in welke bus ze is gestapt na de jouwe?” Vroeg Mackenzie.
“Nou, ik herinner me het nummer van de bus niet, maar ik herinner me wel dat ik de Zwarte Molenstraat op de bestemmingsindicator in de voorruit zag. Dat vond ik nogal vreemd...waarom zou zo’n mooi meisje naar dat deel van de stad te gaan.”
“Wat bedoelt u daarmee?”
“Ach, de buurt zelf is wel oké, denk ik. De huizen zijn niet al te slecht en ik denk dat de meeste mensen daar fatsoenlijke mensen zijn. Maar het is wel één van de locaties waar de niet-zo aardige mensen rondhangen en hun ding doen. Toen ik zes jaar geleden voor deze taak werd opgeleid, werden de chauffeurs geïnformeerd op welke plaatsen we alert moesten zijn op gevaar. De Zwarte Molenstraat was daar een van.”
Mackenzie dacht hier diep over na en realiseerde zich dat ze alle waardevolle informatie hadden gekregen die ze van Michael Garmond konden krijgen. Ze wilde efficiënt lijken voor Bryers, maar ze wilde ook niet overkomen alsof ze tijd verspilde aan triviale details.
“Hartelijk dank, mijnheer Garmond,” zei Mackenzie.
“De stop bij Dupont Circle was om acht uur achtenveertig, Agenten.” voegde mevrouw Percell er van achter het bureau nog aan toe.
Toen ze zich omdraaiden en liepen zwijjgend naar buiten, totdat ze bij de trap terug naar boven aankwamen. Terwijl ze op de trap naar boven verbrak Bryers de stilte.
“Hoe lang ben je nu al in Quantico?” Vroeg hij.
“Elf weken.”
“Dan ben je waarschijnlijk nog niet bekend met de buitenwijken van de stad, hè?”
“Nee.”
“Ooit in Zwarte Molenstraat geweest?”
“Niet dat ik weet,” zei Mackenzie.
“Je mist er niks aan. Maar hey, misschien hoeven we niet zo ver te gaan. We beginnen bij Dupont Circle en kijken daar rond. Misschien kunnen we iets vinden op de beveiligings- camera's.”
“Nu?”
“Ja, nu,” zei Bryers. Er klonk een sprankje van ergernis door in zijn stem, het eerste teken dat hij moe werd van de samenwerking met een groentje, hoe veelbelovend ze ook mocht zijn. “Wanneer er een moordenaar vrij rondloopt, dan houden we ons niet aan de klok.”
Er lagen verschillende antwoorden op het puntje van haar tong, maar ze kon deze nog net op tijd inslikken. Hij had natuurlijk gelijk. Als ze iets had geleerd van haar beproeving met de Vogelverschrikker Moordenaar was het wel dat wanneer je op jacht was naar een moordenaar waarvan elk spoor ontbrak, iedere minuut telde.
HOOFDSTUK VIJF
Toen Mackenzie en Bryers om vijf uur op het Dupont Circle Station arriveerden, begon net de drukte van de middagspits voor vertraging te zorgen. Onderweg was het gesprek weer oppervlakkig geweest en stroef verlopen omdat Bryers stil en gereserveerd bleef. Toen ze uit de auto stapten en naar het station liepen voelde Mackenzie zich voor het eerst echt ongemakkelijk. Ze dacht niet dat hij een hekel aan haar had, maar hij had waarschijnlijk wel twijfels over het plan dat hij en Ellington bedacht hadden.
Toen ze het station binnen liepen verbrak Bryers eindelijk de stilte. Hij liep naar de zijkant van de deuren en keek toe hoe een stroom van mensen zich een weg door de opening baanden.
“Ben je hier al eens eerder geweest?” Vroeg hij.
“Nee,” zei Mackenzie. “Ik ging altijd naar het Union Station.”
Bryers haalde zijn schouders op. “Het maakt niet uit op welk station je bent; er is altijd een hoek die net een beetje ranziger is dan de rest van het station. Het moeilijke is dat deze meestal goed verborgen ligt.”
“Dus je denkt dat ze is meegenomen terwijl ze weer op weg naar huis was? Denk je dat iemand haar hier heeft gepakt terwijl ze wilde overstappen?“
“Het is een mogelijkheid. Wat denk jij?”
“Ik denk dat we de Zwarte Molenstraat moeten controleren. Jij en de buschauffeur zeiden dat de plaats slecht nieuws was.”
“We zullen waarschijnlijk daar eindigen,” zei Bryers. “Maar ik heb een voorgevoel. Wanneer je lang genoeg in deze stad meedraait