Eens gejaagd. Блейк Пирс
man die zojuist was opgestaan zei met wazige stem, “Boven.”
Met Bill vlak achter zich, klom Riley de donkere trap op, de zaklamp voor zich uit schijnend. Ze voelde hoe de rottende traptreden inzakten door haar gewicht. Zij en Bill stapten de gang bovenaan de trap in. Er waren drie deuropeningen, waar de deuren uit waren gehaald. Een ervan leidde naar een ranzig ruikende badkamer. Ze waren zichtbaar leeg. De vierde deuropening had nog wel een deur, die gesloten was.
Riley stapte op de deur af. Bill stak zijn hand uit om haar te stoppen.
“Laat mij eerst naar binnen gaan,” zei hij.
Riley negeerde hem en duwde zich langs hem, deed de deur open, en stapte naar binnen.
Riley viel bijna flauw van wat ze zag. April lag op een kaal matras, en mompelde steeds opnieuw “Nee, nee, nee.” Ze verzette zich zwakjes terwijl Joel Lambert moeizaam haar kleding uittrok. Een lelijke man met overgewicht stond vlakbij te wachten tot Joel hiermee klaar was. In het kaarslicht waren een lepel en naald op het nachtkastje te zien.
Riley begreep het meteen. Joel had April zoveel drugs gegeven dat ze bijna bewusteloos was en bood haar nu aan als seksuele gunst aan deze walgelijke man. Of dit voor geld of voor een andere reden was, wist Riley niet.
Ze trok haar wapen weer en richtte het op Joel. Het was alles wat ze kon doen om hem niet meteen neer te schieten.
“Ga bij haar vandaan,” zei ze.
Joel begreep duidelijk haar gemoedstoestand. Hij deed zijn handen in de lucht en stapte weg van het bed.
Riley wees naar de andere man en zei tegen Bill, “Doe deze klootzak handboeien om. Neem hem mee naar je auto. Je kan nu bellen voor versterking.”
“Riley, luister naar me...” zei Bill, die zijn zin niet afmaakte.
Riley wist wat Bill onuitgesproken liet. Hij wist donders goed dat Riley niets meer wilde dan een paar minuten alleen zijn met Joel. Natuurlijk aarzelde hij om dit toe te laten.
Met haar wapen nog steeds op Joel gericht, keek Riley met een smekende uitdrukking naar Bill. Bill knikte langzaam, en liep toen naar de man, las hem zijn rechten voor, deed hem handboeien om en bracht hem naar buiten.
Riley deed de deur achter hen dicht. Toen keek ze Joel stilletjes aan, haar wapen nog steeds geheven. Dit was de jongen waar April verliefd op was geworden. Maar dit was niet zomaar een tiener. Hij was nauw betrokken bij de drugshandel. Hij had die drugs op haar eigen dochter gebruikt en was duidelijk van plan geweest om Aprils lichaam te verkopen. Dit was niet iemand die in staat was om van iemand te houden.
“Wat denk je te gaan doen, mevrouw agent?” zei hij. “Ik heb rechten, weet je.” Hij toonde dezelfde smalende glimlach als de laatste keer dat ze hem had gezien.
Het pistool trilde enigszins in Riley’s hand. Ze stond te popelen om de trekker over te halen en deze nietsnut neer te knallen. Maar dat kon ze zichzelf niet toestaan.
Ze zag dat Joel langzaam richting het bijzettafeltje schoof. Hij was potig gebouwd en was een beetje langer dan Riley. Hij bewoog richting een honkbalknuppel, duidelijk bedoeld als zelfverdedigingswapen, die tegen de tafel leunde. Riley onderdrukte een wrede glimlach. Het zag ernaar uit dat hij precies ging doen wat ze wilde dat hij deed.
“Je staat onder arrest,” zei ze.
Ze stopte haar wapen weg en reikte naar de handboeien die aan de achterkant van haar riem hingen. Joel deed precies wat ze hoopte en dook richting de honkbalknuppel, pakte deze op en zwaaide hard naar Riley. Ze ontweek de klap behendig en zette zich schrap voor de volgende zwaai.
Deze keer hief Joel de knuppel hoog in de lucht, zodat hij haar op haar hoofd kon slaan. Maar terwijl hij zijn arm naar beneden bracht, dook Riley en greep ze naar het handvat van de knuppel. Ze greep deze en rukte het van hem weg. Ze genoot van zijn geschrokken blik toen hij zijn evenwicht verloor.
Joel reikte naar de bijzettafel om zijn val te stoppen. Toen hij zijn hand stevig op de tafel had, ramde Riley de knuppel erop neer. Ze hoorde de botten breken.
Joel schreeuwde jammerlijk en viel op de grond.
“Gestoord wijf!” riep hij. “Je hebt mijn hand gebroken.”
Hijgend naar adem boeide Riley hem vast aan het bed.
“Ik kon er niks aan doen,” zei ze. “Je verzette je, en ik sloeg per ongeluk je hand tussen de deur. Sorry daarvoor.”
Riley boeide zijn ongeschonden hand aan het frame van het bed. Toen ging ze op zijn gebroken hand staan en plaatste ze haar volledige gewicht erop.
Joel schreeuwde en kronkelde. Zijn voeten schopten in het wilde weg rond.
“Nee, nee, nee!” riep hij.
Met haar voet nog steeds op dezelfde plek, hurkte Riley dicht naar zijn gezicht.
Ze zei spottend, “‘Nee, nee, nee!’ Waar heb ik die woorden eerder gehoord? Slechts een paar minuten geleden?”
Joel jankte van de pijn en doodsangst.
Riley duwde haar voet naar beneden.
“Wie zei dat?” eiste ze.
“Uw dochter... Zij zei het.”
“Zei wat?”
“‘Nee, nee, nee...’”
Riley zette iets minder druk.
“En waarom zei mijn dochter dat?” vroeg ze.
Joel kon bijna niet praten tussen zijn hevige snikken door.
“Omdat... ze hulpeloos was... en pijn had. Ik snap het. Ik begrijp het.”
Riley haalde haar voet weg. Ze dacht dat hij de boodschap nu wel begrepen had – voor nu tenminste, vast niet voor altijd. Maar dit was het beste, of slechtste, wat ze op dit moment kon doen. Hij verdiende de dood, of nog erger. Maar ze kon het niet over haar hart verkrijgen om hem te doden. In ieder geval zou hij die hand nooit meer fatsoenlijk kunnen gebruiken.
Riley liet Joel geboeid en ineengekrompen liggen en haastte zich naar haar dochter. Aprils pupillen waren wijd en Riley wist dat ze moeite had om haar te zien.
“Mam?” zei April zacht jammerend.
Het geluid van dat woord maakte enorm veel kwelling in Riley los. Ze barstte in tranen uit terwijl ze April weer aan begon te kleden.
“Ik haal je hier weg,” zei ze tussen haar snikken door. “Het komt allemaal goed.”
Maar terwijl ze de woorden zei, hoopte Riley maar dat ze waar waren.
HOOFDSTUK EEN
Riley kroop over de grond in een vochtige kruipruimte onder een huis. Ze werd omringd door volledige duisternis. Ze vroeg zich af waarom ze geen zaklamp had meegenomen. Ze was immers al eerder op deze vreselijke plek geweest.
Ze hoorde Aprils stem weer vanuit het donker roepen.
“Mam, waar ben je?”
Riley voelde een steek van wanhoop in haar hart. Ze wist dat April ergens in deze duivelse duisternis in een kooi zat. Ze werd gemarteld door een meedogenloos monster.
“Ik ben hier,” riep Riley als antwoord. “Ik kom eraan. Blijf praten zodat ik je kan vinden.”
“Ik ben hier,” riep April.
Riley kroop die richting in, maar een ogenblik later hoorde ze haar dochters stem vanuit een andere richting komen.
“Ik ben hier.”
Toen echode de stem door de duisternis.
“Ik ben hier... Ik ben hier... Ik ben hier...”
Het was niet slechts één stem, en het was niet slechts één meisje. Veel meisjes riepen om haar hulp. En ze had geen idee hoe ze bij ze kon komen.
Riley