Agent Nul. Джек Марс
Dat trok de aandacht. Ogen keken vooruit, knipperden het drijfzand van slaapgebrek weg en probeerden vast te stellen of hij nu echt “piraten” had gezegd of niet.
“Van het Caribisch gebied?” grapte een tweedejaars op de eerste rij.
“Van het Middellandse Zee gebied, eerlijk gezegd,” verbeterde Lawson hem. Hij begon langzaam heen en weer te lopen met zijn handen op zijn rug. “Wie van jullie heeft Professor Truitts college over rijken uit de oudheid gevolgd?” Ongeveer een derde van de zaal stak zijn hand op. “Mooi. Dan weet je dat het Ottomaanse Rijk zo’n, nou, zeshonderd jaar lang een globale grootmacht was. Wat je misschien niet weet is dat de Ottomaanse corsairs, of in de volksmond, de Barbarijse piraten, gedurende een groot deel van die tijd de zeeën onveilig maakten, van de kust voor Portugal, tot de Straat van Gibraltar, en een groot deel van de Middellandse Zee. Wat denken jullie dat ze wilden hebben? Iemand? Ik weet zeker dat jullie daar ergens nog in leven zijn.”
“Geld?” vroeg een meisje op de derde rij.
“Een schat,” zei de tweedejaars op de eerste rij.
“Rum!” riep een jongen achter in de zaal. De zaal beloonde hem met gegrinnik. Ook Reid moest lachen. Zat er toch nog wat leven in deze groep.
“Allemaal goede gokjes,” zei hij. “Maar het antwoord is ‘al het bovenstaande.’ The Barbarijse piraten hadden het voornamelijk op Europese handelsschepen gemunt, en ze stalen alles – en dan bedoel ik ook echt alles. Schoenen, riemen, hoeden, goederen, het schip zelf…en de bemanning. Er wordt vanuit gegaan dat in twee eeuwen, tussen 1580 en 1780, de Barbarijse piraten meer dan twee miljoen mensen gevangen namen en tot slavernij dwongen. Ze brachten alles terug naar hun Noord-Afrikaanse koninkrijk. En dat ging dus eeuwenlang door. En wat denken jullie dat de Europese landen daar tegenoverstelden?”
“Ze verklaarden ze de oorlog!” riep de student achterin.
Een schuchter meisje met een bril met zwaar montuur stak haar hand een stukje omhoog en vroeg, “Sloten ze een verdrag?”
“In zekere zin,” antwoordde Lawson. “De Europese grootmachten stemden ermee accijnzen te betalen aan de Barbarijse landen, in de vorm van gigantische sommen geld en goederen. En dan heb ik het over Portugal, Spanje, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Zweden, Nederland…allemaal betaalden ze de piraten om hun schepen met rust te laten. De rijken werden rijker, en de piraten trokken zich terug – grotendeels. Maar toen, ergens tussen het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, viel er iets voor. Er gebeurde iets dat uiteindelijk leidde tot het einde van de Barbarijse piraten. Wil iemand een gokje wagen?”
Iedereen zweeg. Rechts van hem zag Lawson een jongen op zijn telefoontje scrollen.
“Meneer Lowell,” zei hij. De jongen sprong haast in de houding. “Kunt u het raden?”
“Eh…Amerika gebeurde?”
Lawson glimlachte. “Is dat een vraag of een antwoord? Wees zelfverzekerd wanneer je antwoordt, dan kunnen wij tenminste denken dat je weet waar je het over hebt.”
“Amerika gebeurde,” zei hij weer, ditmaal met meer nadruk.
“Juist! Amerika gebeurde. Maar, zoals je weet, waren we toen nog maar een ontluikende natie. Amerika was nog jonger dan de meeste van jullie. We moesten handelsroutes met Europa creëren om onze economie op te vijzelen, maar de Barbarijse piraten stalen onze schepen. Toen we zeiden, ‘Waar zijn wij helemaal mee bezig, heren?’ eisten ze accijnzen. We hadden amper een nationale schatkist, laat staan dat er iets in zat. Ons spaarpotje was leeg. Dus wat moesten we dan? Wat konden we doen?”
“We verklaarden ze de oorlog!” kwam een bekende schreeuw van achterin de zaal.
“Precies! We konden niet anders dan hen de oorlog te verklaren. Nu streed Zweden al een jaar lang tegen de piraten, en samen, tussen 1801 en 1805, namen we de haven van Tripoli in en veroverden we de stad Derne. Daarmee beëindigden we in feite het geschil.” Lawson leunde tegen de rand van zijn bureau en vouwde zijn handen. “Natuurlijk ga ik hier voorbij aan een hoop details, maar dit is een college Europese geschiedenis, niet Amerikaanse geschiedenis. Als je in de gelegenheid bent moet je eens iets lezen over Luitenant Stephen Decatur van de USS Philadelphia. Maar ik dwaal af. Waarom hebben we het over piraten?”
“Omdat piraten gaaf zijn?” zei Lowell, die inmiddels zijn mobieltje weggestopt had.
Lawson grinnikte. “Daar kan ik het niet mee oneens zijn. Maar nee, dat is het punt niet. We hebben het over piraten omdat de Eerste Barbarijse Oorlog iets vertegenwoordigt dat je zelden in de geschiedenis tegenkomt.” Hij ging rechtop staan, liet zijn ogen over de zaal dwalen en oogcontact maken met verscheidene studenten. Eindelijk kon Lawson wat licht in hun ogen zien, een aanwijzing dat de meeste studenten deze ochtend niet dood waren, ook al waren ze misschien niet erg aandachtig. “Letterlijk eeuwenlang wilde geen van de Europese machten zich verzetten tegen de Barbarijse naties. Het was gemakkelijker om gewoon maar te betalen. Het vereiste Amerika – toen een lachertje in de ontwikkelde wereld –om iets te veranderen. Het vereiste een wanhoopsdaad van een landje dat van lachwekkende, hopeloze kansloosheid tegenover een overmacht om een verschuiving teweeg te brengen in de machtsdynamiek van de waardevolste handelsroute ter wereld. En daar ligt de moraal van het verhaal.”
“Sol niet met Amerika?” stelde iemand voor.
Lawson glimlachte. “Ja, zoiets.” Hij stak een vinger in de lucht om zijn standpunt te onderstrepen. “Maar een belangrijker punt is dat als je kijkt naar de geschiedenis, dat wanhoop en een totaal gebrek aan bruikbare keuzes een paar van de grootste overwinningen ooit kunnen bewerkstelligen. De geschiedenis leert ons keer op keer dat geen regime te groot is om te vallen, geen land te klein of te zwak om een echt verschil te maken.” Hij knipoogde. “Denk daar maar aan, de volgende keer dat je je klein en onbetekenend voelt.”
Aan het einde van het college was er een duidelijk verschil tussen de studenten die zichzelf uitgeblust naar binnen hadden gesleept, en de lachende, babbelende groep die de hoorzaal verliet. Een meisje met roze haar stopte op weg naar buiten even bij zijn bureau. Ze glimlachte en merkte op, “Prima college, Professor. Hoe heette de Amerikaanse luitenant ook alweer waar u het over had?”
“O, dat was Stephen Decatur.”
“Bedankt.” Ze schreef het op en haastte zich de hoorzaal uit.
“Professor?”
Lawson keek op. Het was de tweedejaars van de eerste rij. “Ja, meneer Garner? Wat kan ik voor u doen?”
“Vroeg me af of ik u om een gunst kan vragen. Ik wil me aanmelden voor een stageplek bij het Natuurhistorisch Museum, enne, ik zou een aanbevelingsbrief kunnen gebruiken.”
“Ja hoor, kan geregeld. Maar is jouw hoofdrichting niet antropologie?”
“Dat klopt. Maarre, ik dacht dat een brief van u misschien wat meer indruk zou maken, snapt u? En, eh…” De jongen keek naar zijn schoenen. “Dit zijn mijn lievelingscolleges.”
“Je lievelingscolleges tot nu toe.” Lawson glimlachte. “Ik doe het met plezier. Je krijgt morgen iets van me – o, wacht even, ik heb vanavond een belangrijke afspraak die ik niet kan missen. Wat dacht je van vrijdag?”
“Geen haast. Vrijdag is prima. Bedankt Professor. Doei!” Garner haastte zich de hal uit en liet Lawson alleen achter.
Hij keek rond in de lege hoorzaal. Dit was zijn favoriete moment van de dag, tussen de colleges – de huidige voldoening van de vorige vermengd met het vooruitzicht van de volgende.
Een belletje rinkelde op zijn telefoon. Het was een sms’je van Maya. Vandaag om 5:30 thuis?
Ja, antwoordde hij. Zou het voor geen goud missen. De “belangrijke afspraak” vanavond was spelletjesavond ten huize Lawson. Hij koesterde zijn quality time met zijn twee meiden.
Mooi, sms’te zijn dochter terug. Ik heb nieuws.
Welk nieuws?
Later was haar antwoord. Hij fronste bij het vage bericht. Ineens zou