De Magische Fabriek. Морган Райс
en lege dozen die door de wind waren meegevoerd.
Toen ging hij een hoek om. Gedurende een paar seconden was hij uit het zicht van de pestkoppen die achter hem aan zaten.
Toen een sterke windvlaag een afvalcontainer omverblies, kreeg Oliver ineens een idee. Zonder te aarzelen sprong hij in de container. Hij kroop over rottend voedsel en lege verpakkingen tot hij helemaal uit het zicht was. Toen krulde hij zich op als een kat en wachtte.
Hij zag de voeten van het meisje in zicht komen. Ze stopte en liep een rondje, alsof ze naar hem zocht. Toen hoorde Oliver meer voetstappen en zag dat Chris en hun andere vrienden erbij kwamen staan.
“Waar is hij heen gegaan?” hoorde hij een van hen roepen.
“Hoe kon je hem nu kwijtraken?” klonk Chris’ bekende stem.
“Hij was hier en het volgende moment was hij verdwenen!” riep het meisje terug.
Oliver bleef doodstil zitten. Zijn hart bonkte in zijn keel en zijn ledematen trilden van de inspanning.
“Hij heeft een van zijn spreuken gedaan,” zei Chris.
In zijn stinkende, donkere afvalcontainer, fronste Oliver zijn wenkbrauwen. Waar had Chris het over?
“Dat is zo bizar,” zei het meisje. “Bedoel je dat hij zichzelf heeft laten verdwijnen?”
“Ik zei het je toch?” antwoordde Chris. “Hij is een freak.”
“Misschien is hij wel bezeten,” zei een van de jongens.
“Doe niet zo idioot,” antwoordde Chris. “Hij is niet bezeten. Maar er is echt iets mis met hem. Geloven jullie me nu?”
“Ik wel,” zei het meisje, maar Oliver merkte dat haar stem nu verder weg klonk.
Hij tuurde naar de plek waar haar voeten hadden gestaan en zag dat ze nu uit het zicht waren. Chris en zijn trawanten gingen weg.
Oliver wachtte. Zelfs nadat hun denigrerende gesprek over hem was vervaagd, durfde hij niet uit de afvalcontainer te komen. Er was nog altijd een kans dat een van hen was blijven wachten voor het geval dat hij uit zijn schuilplaats zou komen.
Al snel begon het echt te plenzen. Oliver hoorde de regen hard tegen de metalen afvalbak kletteren. Pas toen wilde hij geloven dat Chris echt weg was. Hoe graag hij Oliver ook in elkaar wilde slaan, hij zou niet in de regen blijven wachten. En Oliver wist zeker dat zijn vrienden dat ook niet zouden doen.
Toen hij zeker wist dat het veilig was, wilde Oliver uit de afvalbak kruipen. Maar net toen hij naar voren kroop, kwam er een enorme windvlaag die hem weer naar achteren blies. De wind moest van richting zijn veranderd, want ineens voelde Oliver de afvalbak bewegen. De wind was zo sterk dat hij de afvalbak over de straat heen blies!
Oliver greep zich vast aan de randen van zijn metalen gevangenis. Angstig en gedesoriënteerd tolde hij rond en rond en rond. Hij voelde zich misselijk van de paniek, misselijk van de bewegingen. Oliver wenste dat het zou ophouden, maar het bleef maar doorgaan. Hij werd door elkaar heen geschud.
Ineens klapte Olivers hoofd hard tegen de zijkant van de afvalbak aan. Hij zag sterretjes. Hij sloot zijn ogen. En toen werd alles zwart.
*
Olivers ogen gingen open en hij zag de sferische metalen gevangenis waar hij in zat. Het rollen was gestopt, maar hij kon nog steeds het kabaal van de storm horen. Gedesoriënteerd knipperde hij met zijn ogen. Zijn hoofd bonkte nog van de klap.
Hij had geen idee hoe lang hij bewusteloos was geweest, maar hij was nu bedekt met stinkend afval. Hij werd overspoeld door een golf van misselijkheid.
Snel kroop Oliver naar de voorkant van de afvalbak en tuurde naar buiten. De lucht was donker en de regen kwam met bakken uit de hemel.
Oliver krabbelde uit de afvalbak. Het was ijskoud en binnen enkele seconden was hij helemaal doorweekt. Hij wreef over zijn armen om er iets van warmte in te krijgen. Rillend keek Oliver om zich heen, in een poging zich te oriënteren.
Ineens drong het tot hem door waar hij was, waar de wind de afvalbak heen had geblazen. Hij was bij de fabriek! Alleen deze keer, zag Oliver, brandde er licht binnen.
Zijn mond viel open. Hielden zijn ogen hem voor de gek? Misschien had die klap op zijn hoofd hem wel een hersenschudding opgeleverd.
Het regende onophoudelijk. De lichten in de fabriek gloeiden als een soort baken en trokken hem aan.
Oliver haastte zich erheen. Hij bereikte het gras waar de fabriek door omgeven werd. Het gras sopte onder zijn voeten, drassig van de stortbui. Toen liep hij om de zijkant van het gebouw heen en vertrapte de klimop en brandnetels in zijn haast om bij de achterdeur te komen. Hij trof de deur aan zoals hij hem had achtergelaten; op een kier, net wijd genoeg om zichzelf doorheen te persen.
Toen hij dat deed, stond hij in dezelfde duistere ruimte. Hij rook dezelfde stoffige geur, hoorde dezelfde verlaten echo.
Oliver stopte, opgelucht om uit de regen te zijn. Hij wachtte tot zijn ogen zich aan de duisternis hadden aangepast. Toen zag hij dat alles precies zo was als de laatste keer, met stoffige, met spinnenwebben bedekte machines. Behalve…
Oliver zag een hele dunne, rechte gele lijn over de vloer lopen. Geen verf, maar licht. Een lichtstraal. Oliver wist dat elke lichtstraal een bron nodig had, dus hij volgde hem alsof het een spoor van broodkruimels was. De straal liep helemaal naar een massieve bakstenen muur.
Wat bizar, dacht Oliver. Hij stopte en duwde zijn vingers tegen de muur. Licht kan helemaal niet door objecten heen.
Hij rommelde in het schemerige licht en probeerde uit te vinden hoe het licht door een massief object kon vallen. Toen raakte zijn hand ineens iets. Een hendel?
Oliver werd geraakt door een plotselinge opwelling van hoop. Hij trok aan de hendel en sprong naar achteren toen er een luid krakend geluid door de fabriek galmde.
De grond beefde. Oliver wankelde en probeerde rechtop te blijven staan toen de grond onder zijn voeten begon te bewegen.
Hij draaide. Niet alleen hij, maar de muur ook. De muur moest op een draaischijf gebouwd zijn! En terwijl hij draaide, verscheen er een enorme straal goudkleurig licht.
Oliver knipperde met zijn ogen tegen het plotselinge, verblindende licht. Zijn benen voelden wankel door het verschuiven van de vloer.
Toen, net zo snel als het begonnen was, stopte het weer. Er klonk een klik toen de muur zijn nieuwe positie gevonden had. Oliver wankelde, deze keer door de abrupte vertraging.
Hij keek om zich heen en was verbijsterd door wat hij zag. Hij stond nu in een compleet nieuwe vleugel van de fabriek. Die stond vol met ongelofelijke, fantastische uitvindingen! Het waren niet de met spinnenwebben bedekte, krakende, roestende relieken uit het warenhuis. Van de vloer tot het plafond, zover het oog reikte, stonden glimmende, nieuwe, gigantische machines.
Oliver kon zichzelf niet bedwingen. Opgewonden rende hij naar de eerste machine. Die had een beweegbare arm die vlak boven zijn hoofd draaide. Hij dook net op tijd omlaag en zag de hand aan het uiteinde van de arm een gekookt ei in een eierdopje deponeren. Vlak daarnaast pingelden twee automatonhanden op de toetsen van een piano, terwijl daarnaast een grote, koperen metronoom het ritme aangaf.
Hij was zo in beslag genomen en verrukt door de uitvindingen om hem heen dat Oliver niet eens het vreemde komvormige object van de vorige dag opmerkte, of de man die ermee bezig was. Pas toen het vogeltje in een koekoeksklok naar buiten vloog, hij naar achteren wankelde en tegen de man aanbotste, werd Oliver zich ervan bewust dat hij niet alleen was.
Oliver draaide zich met een ruk om. Ineens besefte hij naar wie hij keek. Hoewel hij vele jaren ouder was dan op de foto in zijn boek, wist Oliver dat hij in de ogen van Armando Illstrom keek.
Oliver snakte naar adem. Hij kon het niet geloven. Zijn held was echt hier. Hij stond voor hem, levend en wel!
“Ah!” zei Armando glimlachend. “Ik vroeg me al af wanneer je zou komen.”