De Magische Fabriek. Морган Райс
Illstrom,” zei hij. “Hij is niet erg bekend, maar hij heeft veel coole dingen uitgevonden. Hij heeft zelfs geprobeerd om een tijdmachine te bouwen.”
“Een tijdmachine?” zei juffrouw Belfry fronsend. “Dat is opwindend.”
Oliver knikte. Haar bemoedigende woorden gaven hem de zelfverzekerdheid om meer te vertellen. “Zijn fabriek is hier vlakbij. Ik zat erover te denken om hem een bezoek te brengen.”
“Dat moet je doen,” zei juffrouw Belfry met haar warme glimlach. “Zie je, toen ik net zo oud was als jij was ik dol op natuurkunde. Alle andere leerlingen pestten me, ze begrepen niet waarom ik liever circuits wilde maken dan met poppen spelen. Maar op een dag kwam mijn absoluut favoriete natuurkundige naar de stad om een aflevering van zijn tv-show op te nemen. Ik ging erheen en sprak naderhand met hem. Hij zei tegen me dat ik mijn passies nooit moest opgeven. Zelfs als andere mensen tegen me zeiden dat het raar was om er interesse in te hebben. Als ik een droom had dan moest ik die volgen. Als ik dat gesprek niet had gehad, zou ik hier vandaag niet geweest zijn. Onderschat nooit hoe belangrijk het is om aangemoedigd te worden door iemand die je begrijpt, vooral wanneer het lijkt alsof niemand dat doet.”
De woorden van juffrouw Belfry raakten Oliver diep. Voor het eerst die dag voelde hij zich levendig. Hij was nu vastberaden om de fabriek te vinden en zijn held te ontmoeten.
“Bedankt, juffrouw Belfry,” zei hij met een grote grijns. “Ik zie u bij de volgende les!”
En terwijl hij met een huppel in zijn pas de gang uit ging, hoorde hij juffrouw Belfry hem naroepen, “Altijd je dromen volgen!”
HOOFDSTUK DRIE
Oliver sjokte richting de bushalte, vechtend tegen de windstoten. Hij was gefocust op zijn troost, op het enige lichtpuntje in dit duistere nieuwe hoofdstuk van zijn leven: Armando Illstrom. Als hij de uitvinder en zijn fabriek kon vinden, zou het leven in elk geval draaglijk zijn. Misschien kon Armando Illstrom zijn bondgenoot worden. Een man die ooit had geprobeerd een tijdmachine uit te vinden zou toch zeker wel het soort persoon zijn dat kon opschieten met een jongen die onzichtbaar wilde zijn. Als er iemand om kon gaan met Olivers eigenaardigheden, dan was hij het wel! Hij zou in elk geval een nog grotere nerd zijn dan Oliver! Oliver rommelde in zijn zak en haalde het stukje papier tevoorschijn waar hij het adres van de fabriek op gekrabbeld had. Het was verder van zijn school verwijderd dan hij had gedacht. Hij zou een bus moeten nemen. Hij zocht in zijn andere zak naar wat kleingeld en ontdekte dat hij net genoeg over had van de lunch om de busreis te betalen. Opgelucht en vol verwachting liep hij verder naar de bushalte.
Terwijl hij op de bus wachtte gierde de wind om hem heen. Als het nog erger werd, zou hij niet eens meer rechtop kunnen staan. Sterker nog, de mensen die hem passeerden hadden daar al moeite mee. Als hij niet zo vermoeid was geweest van zijn eerste schooldag, had hij het misschien vermakelijk gevonden. Maar nu kon hij alleen maar aan de fabriek denken.
Eindelijk kwam de bus. Het was een oud, versleten voertuig dat zijn beste tijd gehad had.
Oliver klom naar binnen, betaalde voor zijn buskaartje en ging achterin zitten. De bus stonk naar vette frietjes en uien. Olivers maag knorde en herinnerde hem eraan dat hij waarschijnlijk het avondeten zou missen. Misschien was het niet zo slim geweest om geld uit te geven aan de bus in plaats van aan eten. Maar het vinden van Armando’s fabriek was het enige lichtpuntje in Olivers troosteloze bestaan. Als hij dit niet deed, wat had het dan allemaal nog voor zin?
De bus reed hortend en stotend over de wegen. Oliver keek weemoedig naar de voorbijglijdende straten. Afvalbakken waren omgewaaid en een aantal gleden over de weg, voortgeduwd door de wind. De wolken waren zo donker dat ze bijna zwart leken. De huizen begonnen steeds verder uit elkaar te staan en de stad werd steeds leger en meer vervallen. De bus stopte, liet wat passagiers uitstappen en stopte toen weer, deze keer om afscheid te nemen van een vermoeide moeder en haar huilende baby. Na een aantal haltes besefte Oliver dat hij de enige in de bus was. De stilte voelde griezelig.
Eindelijk passeerde de bus een halte met een roestig, vervaagd bord. Oliver realiseerde zich dat dit zijn halte was. Hij sprong op en haastte zich naar voren.
“Mag ik uitstappen, alstublieft?” zei hij.
De buschauffeur keek hem met sombere, luie ogen aan. “Druk op de bel.”
“Het spijt me, wilt u mij –”
“Druk op de bel,” zei de bestuurder monotoon. “Als je wilt uitstappen moet je op de bel drukken.”
Oliver zuchtte geërgerd. Hij drukte op de belknop. Hij rinkelde. Hij wendde zich weer tot de bestuurder en fronste verwachtingsvol zijn wenkbrauwen. “Mag ik nu uitstappen?”
“Bij de volgende halte,” zei de bestuurder.
Oliver werd woest. “Ik wilde bij die halte eruit!”
“Had je eerder op de bel moeten drukken,” antwoordde de bestuurder in zijn lijzige stem.
Geërgerd balde Oliver zijn vuisten. Eindelijk voelde hij dat de bus begon te vertragen. Hij stopte naast een bord dat zo oud was dat het niets meer was dan een vierkante plak roest. De deur ging krakend open.
“Bedankt,” mompelde Oliver tegen de onbehulpzame bestuurder.
Hij haastte zich de trap af en sprong op de gescheurde stoep. Hij keek op naar het bord, maar dat was zo roestig dat het onleesbaar was. Hij kon net een aantal letters onderscheiden, getypt in dat oude jaren veertig lettertype dat populair was geweest tijdens de oorlog.
Terwijl de bus met een rokende uitlaat wegreed, begon Olivers gevoel van eenzaamheid steeds sterker te worden. Maar toen de uitlaatgassen optrokken verscheen er een heel bekend gebouw voor hem. Het was de fabriek uit het boek! De fabriek van Armando Illstrom! Hij had het pand uit duizenden herkend. De oude bushalte moest tijdens de hoogtijdagen van de fabriek veel gebruikt zijn. De koppige buschauffeur had Oliver een enorme dienst bewezen en hem zonder het te weten precies afgezet waar hij moest zijn.
Alleen, besefte Oliver toen hij opkeek naar de fabriek, het zag er behoorlijk vervallen uit. De grote, rechthoekige fabriek had meerdere kapotte ramen. Toen hij erdoorheen tuurde, zag Oliver dat het donker was. Het leek alsof er helemaal niemand binnen was.
Oliver werd bang. Wat als Armando was overleden? Een uitvinder die tijdens de Tweede Wereldoorlog had gewerkt zou nu erg oud zijn en de kans dat hij niet meer leefde was vrij groot. Als zijn held echt was overleden, wat had hij dan nog om naar uit te kijken in het leven?
Terwijl hij richting het vervallen pand liep, werd Oliver overspoeld door een gevoel van eenzaamheid. Hoe dichterbij hij kwam, hoe meer hij zag. Alle ramen op de begane grond waren dichtgespijkerd. De grote hoofdingang die hij op de foto had gezien was nu beveiligd met een enorme stalen deur. Hoe moest hij nu naar binnen?
Oliver liep om het gebouw heen, door de brandnetels en klimop die daar groeiden. Hij vond een smalle spleet in een van de dichtgetimmerde ramen en tuurde naar binnen, maar het was te donker om iets te kunnen zien. Hij liep verder.
Aan de achterkant van het gebouw trof Oliver nog een deur aan. In tegenstelling tot de andere deuren was deze niet dichtgetimmerd. Sterker nog, de deur stond op een kier.
Met zijn hart in zijn keel duwde Oliver tegen de deur. Hij hoorde het kenmerkende krakende geluid van roestend metaal. Dat was geen goed teken, dacht Oliver. Het onplezierige geluid deed hem huiveren. Zelfs al zou de deur slechts af en toe in gebruik zijn, dan nog zou hij niet zo vast moeten zitten, laat staan zoveel lawaai maken.
Toen de deur net genoeg geopend was voor Oliver om erdoor heen te glippen, wipte hij de fabriek in. Hij werd een paar passen naar voren werd geslingerd nadat hij zichzelf door de smalle opening had geperst. Zijn voetstappen galmden door de ruimte.
Binnen was het aardedonker en Olivers ogen konden zich niet direct aanpassen. Praktisch verblind door de duisternis voelde Oliver dat zijn reukvermogen probeerde te compenseren voor het gebrek aan zicht. Hij werd zich bewust van de geuren van stof en metaal en de kenmerkende geur van een verlaten gebouw.
Met ingehouden adem