De bol van Kandra. Морган Райс
vroeg hij. “Ben je heelhuids hier gekomen?”
Esther klopte op haar buik. “Ik werd een beetje ziek. En ik kreeg er verschrikkelijke koppijn van. Maar dat was alles.”
Op dat moment herinnerde Oliver zich het amulet. Hij haalde het van onder zijn overall tevoorschijn. “Professor Amethyst heeft me dit gegeven voor ik vertrok.”
Esther raakte het amulet aan. “Een portaaldetector! Ze worden warm wanneer je in de buurt van een wormgat bent, toch?” Ze glimlachte vrolijk. “Dat zou ons op een dag weleens terug kunnen leiden naar de School voor Zieners.”
“Maar hij is ijskoud sinds ik hier ben,” zei Oliver somber.
“Maak je geen zorgen,” zei ze tegen hem. “We hebben geen haast. We hebben alle tijd die we maar willen.” Ze grijnsde om haar eigen grapje.
Oliver lachte ook.
“Ik heb een nieuwe queeste,” vertelde Oliver haar.
Esthers ogen werden groot van opwinding. “Echt waar?”
Hij knikte en liet haar het kompas zien. Esther staarde er verwonderd naar.
“Het is prachtig. Wat betekent het?”
Oliver wees naar de wijzers en de vreemde hiëroglyfische symbolen. “Het leidt me naar mijn ouders. Deze symbolen vertegenwoordigen bepaalde plaatsen of mensen. Zie je, dat zijn mijn ouders.” Hij wees naar de wijzer die nooit had bewogen, de wijzer die bleef steken op het symbool van een man en een vrouw die elkaars handen vasthielden. “De andere wijzers lijken te bewegen afhankelijk van waar ik als eerst heen moet.”
“Oh, Oliver, wat spannend! Je hebt een missie! Wat is je volgende bestemming?”
Hij wees naar het iepenblad. “Boston.”
“Waarom Boston?”
“Ik weet het niet,” antwoordde Oliver, die het kompas weer in de zak van zijn overall liet glijden. “Maar het heeft te maken met het vinden van mijn ouders.”
Esther liet haar hand in de zijne glijden en glimlachte. “Laten we dan maar gaan.”
“Je gaat met me mee?”
“Ja.” Ze glimlachte verlegen. “Als je me mee wil hebben.”
“Natuurlijk.”
Oliver grijnsde. Hoewel hij niet kon bevatten hoe Esther zo kalm kon zijn over het feit dat ze misschien voorgoed in de verkeerde tijdlijn gevangen zat, deed haar aanwezigheid hem veel goed. Ineens leek alles veel hoopvoller, veel aangenamer met Esther aan zijn zijde.
Ze gingen de trap af, lieten Campbell Junior High achter zich en liepen naast elkaar in de richting van het treinstation. Esthers hand voelde zacht aan in de zijne. Het was zo geruststellend.
Hoewel het een frisse oktoberdag was, voelde Oliver de kou helemaal niet. Alleen al bij Esther in de buurt zijn zorgde ervoor dat hij het warm had. Het was zo goed om haar te zien. Hij had niet gedacht dat dat ooit nog zou gebeuren. Maar hij kon het niet helpen dat hij zich zorgen maakte. Wat nou als ze een waanbeeld was dat elk moment kon verdwijnen? Dus bleef hij steeds naar haar kijken terwijl ze liepen, gewoon om zichzelf ervan te overtuigen dat ze echt was. En elke keer wierp ze hem die lieve, verlegen glimlach toe, en voelde hij weer een golf van warmte door zich heen gaan.
Ze bereikten het treinstation en liepen het perron op. Oliver had nog nooit een treinkaartje gekocht, en de kaartjesmachine zag er behoorlijk intimiderend uit. Maar toen herinnerde hij zichzelf eraan dat hij een bom had ontmanteld. Dan kon hij zeker uitvogelen hoe hij een kaartjesmachine moest bedienen.
Hij kocht twee kaartjes naar Cambridge in Boston en selecteerde een enkele reis, aangezien hij geen idee had of hij ooit nog naar New Jersey zou terugkeren. De gedachte baarde hem zorgen.
De treinreis naar Cambridge zou ruim vier uur duren. Ze zagen de trein aankomen en stapten in, waarna ze een rustige coupé vonden waar ze het zich gemakkelijk konden maken voor de lange reis.
“Hoe gaat het met iedereen op school?” vroeg Oliver. “Ralph? Hazel? Walter? Simon?”
Esther glimlachte. “Het gaat goed met ze. We missen je allemaal, natuurlijk. Vooral Walter. Hij zegt dat switchit gewoon niet hetzelfde is zonder jou.”
Oliver voelde een verdrietige glimlach aan zijn lippen trekken. Hij miste zijn oude vrienden ook heel erg.
“En de school?” vroeg hij. “Is het veilig? Geen aanvallen meer?”
Hij huiverde bij de herinnering aan hoe Lucas de rebelse zieners in hun aanval op de school had geleid. En hoewel hij Lucas in deze tijdlijn te slim af was geweest, had hij het gevoel dat hij nog niet van de oude kwaadaardige man af was.
“Geen aanvallen van vleermuizen met lichtgevende ogen meer,” zei ze met een grijns.
Oliver dacht aan dat afschuwelijke moment tijdens hun date. Ze hadden door de tuinen gewandeld—Esther had hem over haar eigen leven en familie verteld, over hoe ze in de jaren 70 in New Jersey was opgegroeid—toen de aanval hun samenzijn had verstoord.
Oliver realiseerde zich nu dat ze hun gesprek nooit af hadden gemaakt. Hij had daarna geen kans meer gekregen om erachter te komen wie Esther Valentini was voordat ze op de School voor Zieners terecht was gekomen.
“We komen uit dezelfde buurt, of niet?” vroeg hij.
Ze leek verrast dat hij het zich herinnerde. “Ja. Alleen zit er ongeveer dertig jaar tussen.”
“Vind je dat niet vreemd? Om op een plek te zijn die je zo goed kent, maar dan te zien hoe het er in de toekomst uitziet?”
“Sinds ik op de School voor Zieners zit vind ik niks meer vreemd,” antwoordde ze. “Ik maak me eerder zorgen dat ik mezelf tegenkom. Ik weet zeker dat dat het soort situatie is dat ervoor kan zorgen dat de wereld implodeert.”
Oliver dacht daarover na. Hij herinnerde zich hoe de oude Lucas de jonge Lucas had gemanipuleerd om zijn vuile werk voor hem op te knappen. “Ik denk dat het oké is zolang je niet door hebt dat jij het bent, als dat logisch klinkt?”
Ze sloeg haar armen om haar middel heen. “Dat risico neem ik liever niet.”
Oliver zag dat ze serieus werd. Er zat iets in haar ogen dat ze verborgen hield.
“Maar ben je dan niet benieuwd?” vroeg hij. “Wil je je familie niet zien? Jezelf?”
Ineens schudde ze haar hoofd. “Ik heb zeven broers, Oliver. Het enige dat we deden was ruziemaken, voornamelijk omdat ik de freak was. En mam en pap deden maakten alleen maar ruzie over mij, over wat er mis met me was.” Haar stem was laag en doordrongen van melancholie. “Ik ben beter af zonder hen.”
Oliver had medelijden met haar. Hoe afschuwelijk zijn eigen thuissituatie en opvoeding ook waren geweest, hij leefde erg mee met iedereen die het moeilijk had gehad.
Hij dacht aan hoe alle kinderen op de school alleen waren geweest, bij hun families weggehaald om te trainen. Destijds had hij zich afgevraagd waarom geen van hen zich eenzaam leek te voelen of heimwee leek te hebben. Misschien was het omdat geen van hen uit een gelukkige thuissituatie kwam. Misschien waren ze anders dan de rest omdat ze zieners waren. Misschien was dat wat hun ouders wantrouwend maakte en hun thuis ongelukkig.
Esther keek ineens naar hem op. “Je echte ouders. Weet je zeker dat ze je zullen accepteren zoals je bent?”
Oliver realiseerde zich dat hij daar niet eens over na had gedacht. Ze hadden hem achtergelaten, of niet? Wat als ze zo bang waren geweest voor hun eigenaardige baby dat ze hem hadden gedumpt en er vandoor waren gegaan?
Maar toen herinnerde hij zich de visioenen waarin zijn ouders hem hadden opgezocht. Ze waren warm. Vriendelijk. Gastvrij. Ze hadden gezegd dat ze van hem hielden en dat ze altijd bij hem waren, dat ze naar hem keken en hem leidden. Hij was er zeker van dat ze blij zouden zijn om met hem herenigd te worden.
Of toch niet?
“Ik weet het zeker,”