Alleen de dappere. Морган Райс
Moira gekwetst was door zijn woorden, dan liet ze dat niet zien. Sterker nog, ze keek triomfantelijk richting de plek waar Genevieve op de grond lag.
“Omdat jouw broer, mijn echtgenoot, weg is. En ik zou liever doorgaan als de geliefde van een machtig man dan als een vrouw zonder macht,” zei Moira. “En jij… jij bent de machtigste man die ik ken.”
“En ik moet jou willen in plaats van mijn echtgenote?” vroeg Altfor. “Waarom zou ik de afdankertjes van mijn broer willen?”
Zelfs voor Genevieve leek dat een wreed spelletje om te spelen en zij had hem nog wel met Moira betrapt.
Maar weer leek Moira haar gevoelens zorgvuldig te verbergen.
“Kom met me mee,” stelde ze voor, “en ik herinner je aan het verschil terwijl je mannen degenen die het verdienen vermoorden. Jouw mannen, niet die van je oom.”
Dat was genoeg voor Altfor om haar naar zich toe te trekken en haar te kussen, ondanks het feit dat Genevieve en de twee wachters erbij stonden. Hij pakte Moira’s arm en trok haar in de richting van de uitgang. Genevieve zag Moira een blik achterom werpen en de wreedheid in haar glimlach was genoeg om de rillingen over Genevieve’s rug te laten lopen.
Op dat moment kon het Genevieve niet schelen. Het kon haar niet schelen dat Altfor op het punt stond om haar te verraden zoals hij duidelijk al veel vaker had gedaan. Het kon haar niet schelen dat zijn oom haar bijna had vermoord, of dat ze haar allebei duidelijk als een overlast zagen. Het enige waar ze aan kon denken was dat haar zus in gevaar was en dat ze een manier móést vinden om haar te helpen, voordat het te laat was. Altfor was van plan om haar te doden en ze wist niet wanneer het zou gebeuren.
HOOFDSTUK DRIE
Royce rende door het bos. Hij voelde het kraken van de takken onder zijn voeten en klemde zijn in de schede gehulde zwaard tegen zijn zij, zodat het niet achter de bomen zou blijven haken. Hij was te langzaam zonder het paard dat hij had gestolen. Hij moest sneller zijn.
Hij rende sneller, aangespoord door de gedachte terug te keren bij de mensen waar hij om gaf. Het Rode Eiland had hem geleerd om te blijven rennen, ongeacht hoe hard zijn hart in zijn borst bonkte of hoe pijn zijn benen deden. Hij had de met valstrikken bezaaide route op het eiland overleefd, dus het was een koud kunstje voor hem om zichzelf te dwingen om verder en sneller door een bos te rennen.
Zijn snelheid en kracht hielpen hem. Bomen flitsten aan weerszijden voorbij, takken schraapten over zijn armen, maar Royce negeerde het. Hij kon de bosdieren horen bewegen, bang voor dat wezen dat door hun territorium rende. Hij wist dat hij een beter manier moest vinden om vooruit te komen. Als hij zo veel lawaai bleef maken zou hij de aandacht van elke soldaat in het hertogdom trekken.
“Laat ze maar komen,” fluisterde Royce tegen zichzelf. “Ik maak ze allemaal af.”
Een deel van hem wilde dat doen—en meer. Hij was erin geslaagd om de heer die hem en zijn vrienden naar de Krochten had gestuurd te vermoorden; hij had de wachters die op hem af waren gekomen gedood… maar hij wist ook dat hij het niet kon opnemen tegen een heel land vol vijanden. De sterkste, snelste en meest gevaarlijke mannen konden in hun eentje niet meer dan een paar vijanden tegelijk aan, want dan zouden er simpelweg te veel richtingen zijn waar een onverwachte zwaardaanval vandaan kon komen.
“Ik bedenk wel iets,” zei Royce, maar hij vertraagde toch. Hij bewoog zich voorzichtiger door het bos en probeerde de natuur niet te verstoren. Nu kon hij de vogels en andere dieren horen. Ze veranderden wat hij had aangezien als een verlaten plek in een landschap vol geluiden.
Wat kon hij doen? Toen hij op de vlucht was geslagen was zijn eerste instinct geweest om te blijven rennen, naar de wildernis waar niemand woonde en de Picti de dienst uitmaakten. Hij overwoog om simpelweg te verdwijnen, want wat hield hem nu nog hier?
Even gingen zijn gedachten naar een beeld van Genevieve, die vanaf de tribune schijnbaar onaangedaan neerstaarde op de vechtkuil. Hij duwde het beeld weg, want hij wilde niet aan Genevieve denken. Het deed te veel pijn. Waarom zou hij níét verdwijnen in niemandsland?
Mark was een reden. Zijn vriend was in de kuil gevallen, maar Royce had hem niet zien sterven. Een deel van hem wilde geloven dat Mark het op de een of andere manier had overleefd toen de vechtpartijen verstoord werden. Zou de adel niet nog een gevecht van hem willen zien als ze het konden krijgen? Zouden ze niet al het mogelijke vermaak uit zijn vriend willen halen?
“Hij moet nog leven,” zei Royce, “dat moet wel.”
Zelfs in zijn eigen hoofd klonk het alsof hij zichzelf probeerde te overtuigen. Royce schudde zijn hoofd en vervolgde zijn weg door het bos terwijl hij zich trachtte te oriënteren. Het voelde alsof hij niets kon doen tot hij thuis was. Hij zou er komen. En dan, zodra hij in veiligheid was, kon hij een plan maken over wat hij hierna kon doen. Hij kon beslissen of hij zou vluchten of zou proberen om Mark te vinden, of op de een of andere manier een leger bij elkaar kon toveren waarmee hij het kon opnemen tegen de mannen van de hertog.
“En misschien tover ik dat leger wel uit de lucht,” zei Royce terwijl hij verder rende. Hij bewoog zich nu met de snelheid van een opgejaagd dier. Hij bleef laag, dook onder gebladerte door en koos zijn weg zonder te vertragen.
Hij kende het bos goed. Hij kende de routes die erdoor heen liepen beter dan wie dan ook, want hij had hier heel wat tijd doorgebracht met zijn broers. Ze hadden hier tikkertje gespeeld en op kleine dieren gejaagd. Nu was hij degene die werd achtervolgd en opgejaagd en probeerde een manier te vinden om eruit te komen. Hij was er vrij zeker van dat er vlakbij een jaagpad liep dat naar een smal beekje leidde, langs de hut van een kolenbrander en dan richting het dorp.
Royce ging op weg door het bos en werd uit zijn gedachten gerukt door een geluid in de verte. Het klonk zacht, maar het was er wel: het geluid van voeten die lichtjes over de grond bewogen. Hij zou het niet hebben opgemerkt als hij niet zoveel tijd in deze bossen had doorgebracht met zijn broers, of als hij op het Rode Eiland niet had geleerd dat er overal dreigingen konden zijn.
“Wacht ik, of verstop ik me?” zei hij tegen zichzelf. Het zou makkelijk zat zijn om de weg op te lopen. Hij hoorde slechts één persoon aankomen en het klonk niet als een soldaat. De pas van een soldaat had het scherpe geklik van laarzen, het ratelen van een wapenrusting en het schrapen van speren over de grond. Dit klonk anders. Het was waarschijnlijk gewoon een keuterboer of een houthakker.
Desondanks bleef Royce op de achtergrond. Hij hurkte in de schaduw van een boom, op de plek waar de wortels omhoog krulden en een soort natuurlijke omheining vormde die waarschijnlijk diende als schuilplaats voor dieren wanneer het begon te schemeren.
Een aantal takken hingen laag genoeg voor Royce om ze voor zich te trekken om uit het zicht te blijven, terwijl hij nog steeds zicht had op het pad. Hij hurkte geruisloos bij de grond, zijn hand niet ver van zijn zwaard.
Toen Royce de eenzame figuur zag naderen, kwam hij bijna tevoorschijn. De man leek ongewapend en onbeschermd, en droeg alleen loszittende, grijze zijden kleding die donker en vormloos leek. Zijn voeten waren gehuld in eveneens grijze huiden, met windsels die tot over zijn enkels kwamen. Maar iets hield hem tegen. Terwijl de man dichterbij kwam zag Royce dat zijn huid net zo grijs was als zijn kleding, voorzien van paarse en rode tatoeages van krullen en symbolen. Alsof iemand hem had gebruikt als canvas om rare teksten op te schrijven.
Royce wist niet wat het allemaal betekende. Maar er was iets aan deze man dat gevaarlijk voelde, op een manier die hij niet kon plaatsen. Ineens was hij dankbaar dat hij niet uit zijn schuilplaats tevoorschijn was gekomen. Hij had het gevoel dat als hij op dat moment op het pad had gestaan, een gevecht onvermijdelijk zou zijn geweest.
Hij voelde zijn vingers zich om het heft van zijn zwaard sluiten, de drang om tevoorschijn te komen als een ongenode gast in zijn gedachten. Royce dwong zijn hand zich te ontspannen en herinnerde zich het veld met dodelijke vallen en struikeldraden op het Rode Eiland. De jongens die er zonder na te denken doorheen waren gerend, waren gestorven voordat Royce ook maar iets had kunnen doen. Dit voelde hetzelfde. Hij was niet echt bang, maar tegelijkertijd voelde hij dat deze man allesbehalve onschuldig was.
Voor