Dood en een hond. Фиона Грейс
advocaat!” had geroepen. Iets aan het horen van zijn stem herinnerde haar aan het feit dat ze minder dan een maand geleden door een relatief gelukkige getrouwde vrouw was geweest, met een stabiele baan en een inkomen en familie in de stad waar ze haar hele leven had gewoond. Zonder het zelf door te hebben had ze in gedachten een solide muur om haar oude leven in New York City heen gebouwd. Het was een omgangsstrategie die ze als kind had ontwikkeld, zodat ze om kon gaan met het verdriet van haar vaders plotselinge verdwijning. Blijkbaar had het horen van Davids stem de fundering van die muur doen wankelen.
“We kunnen op vakantie gaan,” zei Tom ineens.
Weer spoog Lacey bijna haar eten uit, maar Tom leek het niet gemerkt te hebben want hij praatte verder.
“Zodra ik terug ben van mijn focaccia cursus kunnen we op een stay-cation gaan. We hebben allebei zo hard gewerkt, we verdienen het. We kunnen naar mijn geboortestad in Devon gaan en ik kan je alle plekken laten zien waar ik als kind zo dol op was.”
Had Tom dit gisteren voorgesteld, voor haar gesprek met David, dan zou Lacey zijn aanbod waarschijnlijk direct geaccepteerd hebben. Maar ineens leek het idee van lange termijn plannen maken met haar nieuwe vlam—zelfs al was het maar een wéék in de toekomst—alsof ze te hard van stapel liepen. Natuurlijk, Tom had geen reden om niet zelfverzekerd in het leven te staan. Maar Lacey was net pas gescheiden. Ze was in zijn leven gekomen op een moment dat zijn wereld relatief stabiel was, terwijl háár hele leven op zijn kop stond—haar baan, haar huis, haar land, zelfs haar relatiestatus! Van het babysitten op haar neefje, Frankie, terwijl haar zus, Naomi, op een zoveelste desastreuze date was, naar het wegjagen van schapen van haar erf; van afgeblaft worden door haar baas, Saskia, in een New Yorkse interieurontwerp firma, naar antiektripjes in Londens Mayfair met haar merkwaardige, in een eeuwige cardigan geklede buurvrouw en twee schaapshonden in hun kielzog. Het was een drastische verandering en ze wist niet helemaal waar ze zat met haar hoofd.
“Ik moet even kijken hoe druk ik ben met de winkel,” antwoordde ze vrijblijvend. “De veiling neemt meer tijd in beslag dan ik gedacht had.”
“Natuurlijk,” zei Tom, die niet klonk alsof hij tussen de regels doorlas. Het oppikken van subtiliteiten en subtext was niet een van Toms sterke punten. Ook dat was iets dat ze leuk vond aan hem. Hij nam alles dat ze zei voor waar aan. In tegenstelling tot haar moeder en zusje, die elk woord dat uit haar mond kwam probeerden te ontleden, hoefde ze met Tom niet te raden of te twijfelen. Wat je zag was wat je kreeg.
Op dat moment rinkelde de bel boven de deur van de patisserie en Toms blik gleed over Lacey’s schouder. Ze zag een grijns op zijn gezicht verschijnen, alvorens hij haar blik weer ontmoette.
“Geweldig,” mompelde hij zachtjes. “Ik vroeg me al af wanneer het mijn beurt was voor een bezoek van Tweedle-dee en Tweedle-dum. Excuseer me.”
Hij stond op en liep achter de toonbank vandaan.
Nieuwsgierig wie er zo’n viscerale respons kon krijgen uit Tom—een man die bekend stond als vriendelijk en makkelijk in de omgang—draaide Lacey zich om op haar kruk.
De klanten die de patisserie waren binnengekomen waren een man en een vrouw en ze zagen eruit alsof ze rechtstreeks de set van Dallas waren afgelopen. De man droeg een lichtblauw pak met een cowboyhoed. De vrouw—veel jonger, merkte Lacey wrang op, zoals de voorkeur leek te zijn van de meeste mannen van middelbare leeftijd—droeg een fuchsia mantelpakje, fel genoeg om Lacey hoofdpijn te geven. Haar kleding vloekte ontzettend met haar gele Dolly Parton kapsel.
“We willen graag wat samples proberen,” blafte de man. Hij was Amerikaans en zijn abruptheid leek niet op zijn plek in Toms schattige kleine patisserie.
Goh, ik hoop niet dat ik zo klink voor Tom, dacht Lacey een beetje zelfbewust.
“Natuurlijk,” antwoordde Tom beleefd. De Britsheid in zijn eigen toon leek intenser te zijn geworden. “Wat zou u willen proberen? We hebben zoete deegwaren en…”
“Ew, Buck, nee,” zei de vrouw tegen haar man. Ze trok aan de arm waar ze zich aan vastklampte. “Je weet dat ik van tarwemeel een opgeblazen gevoel krijg. Vraag hem om iets anders.”
Lacey fronste een wenkbrauw bij het zien van het merkwaarde stel. Was de vrouw niet in staat om haar eigen vragen te stellen?
“Heb je chocolade?” vroeg de man die ze Buck had genoemd. Al klonk het eerder alsof hij het eiste, omdat zijn toon zo lomp was.
“Dat heb ik,” zei Tom, die op de een of andere manier kalm wist te blijven tegen Schreeuwlelijk en zijn lastpak van een vrouw.
Hij gebaarde naar het chocolade display. Buck greep iets in zijn vlezige vuist en schoof het zo naar binnen. Bijna meteen spoog hij het weer uit. Het kleverige, half gekauwde brokje viel op de vloer.
Chester, die heel stilletjes bij Lacey’s voeten had gezeten, sprong ineens op en rende erop af.
“Chester. Nee,” waarschuwde Lacey hem met een strenge stem waarvan hij dondersgoed wist dat hij moest gehoorzamen. “Gif.”
De Engelse schaapshond keek naar haar, wierp een treurige blik op de chocolade en keerde uiteindelijk met de blik van een gekwetst kind terug naar zijn plekje bij haar voeten.
“Ew, Buck, er is hier een hond binnen!” jammerde de blonde vrouw. “Zo onhygiënisch.”
“Hygiëne is wel het minste van zijn problemen,” snoof Buck. Hij keek naar Tom, die nu een enigszins vernederde blik in zijn ogen had. “Je chocolade is smerig!”
“Amerikaanse chocolade is anders dan Engelse chocolade,” zei Lacey, die de drang voelde om het voor Tom op te nemen.
“Je meent het,” antwoordde Buck. “Het is niet te vreten! En de koningin eet deze troep? Als je het mij vraagt moet ze eens wat goede Amerikaanse import proberen.”
Op de een of andere manier slaagde Tom erin om kalm te blijven, hoewel Lacey kwaad was voor twee.
De wrede man en zijn onnozele wrak van een wijf stormden de winkel uit. Tom pakte een servetje om de uitgespuugde chocolade die ze hadden achtergelaten op te ruimen.
“Ze waren zo onbeschoft,” zei Lacey ongelovig terwijl Tom schoonmaakte.
“Ze verblijven in Carols B&B,” legde hij uit. Hij keek naar haar op terwijl hij op handen en voeten de tegels schoonmaakte. “Ze zei al dat ze afschuwelijk waren. De man, Buck, stuurt elke maaltijd die hij bestelt terug naar de keuken. Maar wel nadat hij de helft heeft opgegeten. De vrouw blijft klagen dat de shampoos en zepen haar uitslag geven, maar elke keer dat Carol haar iets nieuws komt brengen, zijn de oude op mysterieuze wijze verdwenen.” Hij stond op en schudde zijn hoofd. “Ze maken iedereens leven tot een hel.”
“Nou,” zei Lacey terwijl ze het laatste stukje croissant in haar mond stopte. “Dan mag ik mezelf gelukkig prijzen. Ik betwijfel dat ze geïnteresseerd zijn in antiek.”
Tom klopte op de toonbank. “Klop dat maar af, Lacey. Je wil jezelf niet vervloeken.”
Lacey wilde zeggen dat ze niet bijgelovig was, maar toen dacht ze aan de oude man en de ballerina van eerder en besloot dat het beter was om het lot niet te tarten. Ze klopte op de toonbank.
“Zo. De vloek is officieel verbroken. Maar ik kan beter gaan. Ik heb nog heel veel spullen te taxeren voor de veiling morgen.”
De bel boven de deur rinkelde en Lacey zag een grote groep kinderen naar binnen stromen. Ze waren gekleed in feestjurken en droegen hoedjes. Er liep ook een klein, dik blond meisje bij, verkleed als prinses, met een helium ballon. “Het is mijn verjaardag!” riep ze tegen niemand in het bijzonder.
Lacey keek Tom grijnzend aan. “Het lijkt erop dat je straks je handen vol hebt hier.”
Hij keek verbijsterd en bovendien een beetje huiverig.
Lacey sprong van de kruk af, gaf Tom een zoen op zijn lippen en liet hem achter, overgeleverd aan de genade van een groep achtjarige meisjes.
Toen ze weer in haar winkel was, ging Lacey verder met het taxeren van de laatste maritieme items voor de veiling.
Ze was met name enthousiast over een sextant die ze op een zeer onwaarschijnlijke