Arbeidsomstandighedenbesluit – Arbo (Arbobesluit). Nederland
f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting, die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s voor het werkveld waarop de instelling werkzaam wil zijn als certificerende instelling, beheert; en
g. naar behoren functioneert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 1.5b. De aanvraag tot aanwijzing
1. De instelling, bedoeld in artikel 1.5a, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.
2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 1.5a.
3. Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling en de afhandeling van de aanvraag.
4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aanvragende instelling.
5. In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling de aanvraag niet hoeft te doen vergezellen van een beoordeling door de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor de Accreditatie.
6. In afwijking van het vierde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling niet voor rekening van de aanvragende instelling zijn.
Artikel 1.5c. De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
1. Een aanwijzing als certificerende instelling wordt geweigerd indien:
a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.5a of 1.5b; of
b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als certificerende instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing als certificerende instelling en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.
2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.
3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de certificerende instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met beperkingen of voorschriften, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;
b. op grond van door de certificerende instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;
c. indien de certificerende instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5a;
d. indien de certificerende instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e. indien de certificerende instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.
Artikel 1.5d. Periodieke controle van een certificerende instelling
1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing als certificerende instelling stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:
a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5a; en
b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.
2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.
4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de instelling.
5. In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling niet zelf hoeft te vragen om een beoordeling door de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor de Accreditatie.
6. In afwijking van het vierde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling niet voor rekening van de instelling zijn.
Artikel 1.5e. Verstrekken van gegevens
1. De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1 maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt Onze Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in het verslag worden behandeld.
2. De certificerende instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5d.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een certificerende instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan een certificerende instelling of de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.
§ 2. Algemene bepalingen inzake certificaten
Artikel 1.5f. Verzoek tot afgifte van een certificaat
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, op verzoek afgegeven indien is voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot het doen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, en de behandeling ervan.
3. De kosten van het afgeven van een certificaat zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.
Artikel 1.5g. De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat
1. De afgifte van een certificaat wordt geweigerd indien:
a. de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen; of
b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van het verzoek tot afgifte van het certificaat, sprake was van een weigering tot het afgeven van eenzelfde certificaat dan wel van een intrekking van eenzelfde certificaat en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de verzoeker toe te rekenen feiten of omstandigheden.
2. Het verzoek wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.
3. Een certificaat kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij de afgifte van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan