Arbeidsomstandighedenbesluit – Arbo (Arbobesluit). Nederland
of alleen met beperkingen of voorschriften, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;
b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;
c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
Artikel 1.5h. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid
1. Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, verstrekt op aanvraag een certificaat van vakbekwaamheid aan een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, indien op grond van artikel 6 van die wet is aangetoond dat deze persoon over gelijkwaardige kwalificaties beschikt als de houder van een krachtens dit besluit verstrekt certificaat van vakbekwaamheid.
2. De houder van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, beheerst de Nederlandse taal op een zodanig niveau dat voorschriften en aanwijzingen op bij of krachtens dit besluit vereiste etiketten van stoffen, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, alsmede andere voor de toepassing van en de omgang met stoffen, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen bij of krachtens dit besluit gestelde regels, begrepen en uitgevoerd kunnen worden.
3. De artikelen 1.5f en 1.5g zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.5i. Periodieke controle van de certificaathouder
1. Tijdens de looptijd van het certificaat stelt Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, periodiek vast of de certificaathouder nog voldoet aan de bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling.
3. De kosten van de periodieke vaststelling zijn voor rekening van de certificaathouder.
4. De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.
Artikel 1.6. Definities samenwerking en overleg
1. In afwijking van de wet, dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voor de toepassing daarvan ten aanzien van arbeid verricht in bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder d en f, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» en de «personeelsvertegenwoordiging» gelezen «de universiteitsraad», «de dienstraad» of de «medezeggenschapsraad», en wordt ten aanzien van arbeid verricht door defensiepersoneel, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» en de «personeelvertegenwoordiging» gelezen «de medezeggenschapscommissie» of «het overlegorgaan».
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. universiteitsraad: een universiteitsraad als bedoeld in artikel 9.31 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. dienstraad: een dienstraad als bedoeld in artikel 9.50 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. medezeggenschapscommissie: een medezeggenschapscommissie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit medezeggenschap defensie;
d. overlegorgaan: een overlegorgaan ingesteld krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht.
Artikel 1.7. Aard en inhoud van het overleg
1. Ten aanzien van de aard en inhoud van het overleg en de wijze waarop het overleg wordt gevoerd met een universiteitsraad, een dienstraad of een medezeggenschapsraad respectievelijk een medezeggenschapscommissie of een overlegorgaan en ten aanzien van de bevoegdheden van een universiteitsraad, een dienstraad of een medezeggenschapsraad respectievelijk een medezeggenschapscommissie of een overlegorgaan is van toepassing:
a. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of
b. het Besluit medezeggenschap defensie of de krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht door Onze Minister van Defensie te stellen regels.
2. Voor zover de wet bepalingen bevat omtrent rechten van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of leden daarvan waaromtrent de regelingen, bedoeld in het eerste lid, geen bepalingen bevatten, is de wet van toepassing.
Artikel 1.8. Ontslagbescherming
1. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, eerste lid en tweede lid, of als deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, is artikel 95, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 115, zesde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van overeenkomstige toepassing.
2. Ten aanzien van degenen, bedoeld in het eerste lid, op wie een overeenkomstige regeling als het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is, is voor zover nodig het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.9. Benadelingsbescherming
In afwijking van artikel 13, vijfde lid, tweede en derde zin, van de wet is ten aanzien van degene op wie de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, eerste lid en tweede lid, of als deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, artikel 9.32, achtste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen militair ambtenarenreglement of het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer of persoon als bedoeld in de vorige zin werkzaam is, is artikel 20 van het Besluit medezeggenschap defensie van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.10. Toepasselijkheid
Tenzij hierna anders is bepaald, zijn de wet en dit besluit van toepassing op werknemers in onderwijsinrichtingen en op overeenkomstige wijze van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen die handelingen verrichten die vergelijkbaar zijn met arbeid in de beroepspraktijk.
Artikel 1.11. Samenwerking en overleg; onderwijsinrichtingen met een medezeggenschapsraad
1. Voor bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder a tot en met c, en onder g en h, komen de rechten, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de wet, voor zover van toepassing, toe aan de leden van de medezeggenschapsraad.
2. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen treedt voor de toepassing van artikel 12, vijfde en zesde lid, van de wet de medezeggenschapsraad in de plaats van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
3. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de leden van de medezeggenschapsraad of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.
Artikel 1.12. Samenwerking en overleg; universiteiten en