Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001). Nederland

Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001) - Nederland


Скачать книгу
waardering onroerende zaken, wordt de woningwaarde gesteld op het gedeelte van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan die woning.

      4. Indien met betrekking tot een woning het derde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, is de woningwaarde de waarde van de woning die wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16 tot en met 18 en 20, tweede lid, van die wet en van het derde lid, tweede volzin.

      5. Voor de toepassing van dit artikel:

      a. wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet;

      b. blijft onder woning begrepen een werkruimte waarvan de kosten en lasten, indien die werkruimte niet tot het ondernemingsvermogen zou behoren, ingevolge artikel 3.16, eerste lid, niet in aftrek zouden komen.

      Artikel 3.20. Bijtelling privé-gebruik auto

      1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis ten minste:

      a. 25 % van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen;

      b. 35 % van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen.

      De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

      2. Indien de auto wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis verlaagd met:

      a. 11 % van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot niet hoger is dan 95 gram per kilometer, en

      b. 5 % van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 95 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 116 gram per kilometer.

      3. Indien de auto niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis verlaagd met:

      a. 11 % van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot niet hoger is dan 110 gram per kilometer, en

      b. 5 % van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 110 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 140 gram per kilometer.

      In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2014 op jaarbasis verlaagd met 25 % van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot niet hoger is dan 50 gram per kilometer.

      4. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt de onttrekking gesteld op nihil.

      5. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.

      6. Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een auto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375). Indien de meting mede met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.

      7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

      8. Voor de toepassing van dit artikel wordt de waarde van de auto gesteld op de catalogusprijs in de zin van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c van genoemde wet. In afwijking in zoverre van de eerste volzin wordt de waarde van een auto die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, gesteld op de waarde in het economische verkeer.

      9. De onttrekking wordt in aanmerking genomen voorzover zij uitgaat boven de bedragen die de belastingplichtige ter zake van de kosten en lasten van de auto voor eigen rekening heeft genomen.

      10. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.

      11. Indien een bestelauto als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, kan de belastingplichtige met betrekking tot deze auto aan de inspecteur een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik afgeven (verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto). De ontvangst van die verklaring wordt door de inspecteur bevestigd.

      12. De belastingplichtige kan de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto intrekken. De mededeling van de intrekking wordt door de inspecteur bevestigd.

      13. In geval van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto kan de inspecteur, bij het vermoeden van een rit voor privédoeleinden, de belastingplichtige verzoeken te doen blijken dat de betreffende rit zakelijk was. Slaagt de belastingplichtige niet in dit bewijs, dan wordt de bestelauto geacht op jaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden te worden gebruikt.

      14. Indien de belastingplichtige de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto heeft ingetrokken voordat hij de bestelauto ook voor privédoeleinden gaat gebruiken, wordt de bestelauto tot het moment van de intrekking geacht wel voor privédoeleinden ter beschikking te staan, maar niet voor privédoeleinden te zijn gebruikt.

      15. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald op welke wijze de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto wordt afgegeven en ingetrokken en in welke gevallen de belastingplichtige de verklaring in ieder geval moet intrekken.

      16. Na een vervanging van de CO2-uitstootgrenzen in het tweede of derde lid, blijft met betrekking tot een auto:

      a. waarvan het kenteken na 30 juni 2012 voor het eerst op naam is gesteld: voor een periode van 60 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kenteken van de auto voor het eerst op naam is gesteld, de verlaging van toepassing ingevolge de begrenzingen die golden op de datum van de eerste tenaamstelling, en voor direct daaropvolgende periodes van telkens 60 maanden, de verlaging ingevolge de begrenzingen zoals die gelden op de laatste dag van de direct daaraan voorafgaande periode van 60 maanden;

      b. waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012 en die de belastingplichtige al vóór en vanaf 1 juli 2012 onafgebroken ter beschikking staat: de op 30 juni 2012 geldende verlaging ingevolge de op die datum geldende begrenzingen van toepassing;

      c. waarvan het kenteken op naam van de eigenaar is gesteld vóór 1 juli 2012 en die de belastingplichtige op of na 1 juli 2012 voor het eerst ter beschikking staat: de op 30 juni 2012 geldende verlaging ingevolge de op die datum geldende begrenzingen van toepassing;

      d. waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012 en die op naam van de eigenaar is gesteld op of na 1 juli 2012: voor een periode van 60 maanden te rekenen vanaf 1 juli 2012, de verlaging van toepassing ingevolge de begrenzingen zoals die golden op 30 juni 2012, en voor direct daaropvolgende periodes van telkens 60 maanden, de verlaging ingevolge de begrenzingen zoals die gelden op de laatste dag van de direct daaraan voorafgaande periode van 60 maanden.

      17. In afwijking van het zestiende lid, onderdeel


Скачать книгу