De Ridders. Aristophanes
Slaaf.
We-loopen, weg, we-loopen weg, we-loopen weg!
Eerste Slaaf.
Mooi zoo, niet waar!
Tweede Slaaf.
Mooi zoo, niet waar! Jawel, bij Zeus! maar voor m’n huid
Voorspelt het mij een leelijke toekomst.
Eerste Slaaf.
Voorspelt het mij een leelijke toekomst. Wel, waarom?
Tweede Slaaf.
Omdat bij dien aftrek licht m’n huid verloren gaat.
Eerste Slaaf.
30Het beste voor ons beiden dunkt mij nu te zijn
„Ons neer te werpen voor een heilig godenbeeld.”
Tweede Slaaf.
Welk godenbeeld? geloof jij vast dat er goden zijn?
Eerste Slaaf.
Welzeker!
Tweede Slaaf.
Welzeker! En wat is dan jouw bewijs daarvoor?
Eerste Slaaf.
Omdat ik gehaat ben bij de goden. Klopt dat niet?
Tweede Slaaf.
35Je overtuigt me. Maar ’k zoek tòch een andren weg!
Wat denk je, wil ik de zaak vertellen aan ’t publiek?
Eerste Slaaf.
Dat is niet kwaad. We vragen één ding aan ’t publiek,
(tot het publiek gewend):
Om asjeblieft te laten blijken aan d’acteurs,
Als men pleizier heeft van onze verzen en ons spel.
Tweede Slaaf.
40Ik zal vertellen.
(tot het publiek)
Ik zal vertellen. Weet dan, publiek, we hebben ’n heer,
Heel boersch en driftig, ’n boonenverslinder, onbesuisd,
Meneer Volk van den Heuvel, een humeurigen ouweheer,
En ’n beetje doof. Die kocht op d’eersten van de maand
Een slaaf, Paphlagoniër, en leerlooier van beroep,
45Maar ondertusschen een verduiveld grooten schelm.
Die kerel had den aard van ons oudje snel doorgrond,
Die beroerde Paphlagoniër! vleide onzen heer,
Hij streelde en likte, hij bedroog en kamde ’m op,
Met allerlei flikvlooierijen sprak hij zóó:
50„Mijnheer Volk, neem ’n bad, maar eerst nog even één proces,
„Pak aan, en slik, en eet. Daar heb j’ een kwartje vast!
„Wil ik je eten klaarzetten?” – Dan pakt hij weg
Wat een van ons al voor z’n heer heeft klaargemaakt,
En maakt zich lief. Zóó had ik eens verleden jaar
55Een lekkren koek gebakken met Spartaansch beslag,
Maar hij kwam listig aangeloopen, pakte ’m weg,
En bood de roomtaart die ikzelf geslagen had!
Ons jaagt hij weg, en niemand anders mag zijn heer
Bedienen. Hij staat met een leêren krans op ’t hoofd,
60En jaagt, terwijl z’n meester eet, de sprekers weg.
Hij zingt orakels, en de ouwe orakelt meê.
Zoodra hij hem met Moeder de Gans heeft volgepropt,
Beginnen z’n kunsten. Al de slaven in het huis,
Belastert hij, en het gevolg is: slaag voor ons!
65De Paphlagoniër loopt voortdurend woedend rond,
En stookt en kuipt, en roept op eens bij voorbeeld uit:
„Zie je wel hoe Hylas door mijn toedoen slagen krijgt?
„Houdt mij te vrind, of anders ga je kapot vandaag!”
En wij – moeten geven. Doen we ’t niet, de ouwe geeft
70Ons zeker dan nog tienmaal erger voor de broek.
(tot den ander):
Dus laten wij maar gauw bedenken, beste vrind,
Wat weg ons nù te kiezen staat, en wie ons helpt.
Eerste Slaaf.
Je vraagt, wat weg? We loopen weg, dat’s ònze weg.
Tweede Slaaf.
O neen, want alles weet de Paphlagoniër,
75Zelf ziet hij toe op alles. Met z’n eene been
Staat hij in Pylos, met z’n ander op de Pnyx.
Z’n beenen houdt hij altijd zóóver uit elkaar,
Dat feitelijk z’n achterste is in Gapenburg,
Z’n handen in Bedel-, en z’n geest in Stelenburg.
Eerste Slaaf.
80Dan is het best dat wij maar doodgaan!
Tweede Slaaf.
Dan is het best dat wij maar doodgaan! Laat ons zien,
Hoe wij dan sterven kunnen vol van dapperheid.
Eerste Slaaf.
Ja zeker, hoe te sterven vol van dapperheid?
Het beste is misschien, wij drinken stierenbloed.
Het meest bevalt me de dood nog van Themistokles.
Tweede Slaaf.
85Of ongemengden wijn, den goeden god ter eer,
Want daaruit volgt allicht een goed en wijs besluit.
Eerste Slaaf.
Wat ongemengd? Dus is het jou om drank te doen?
Nam ooit een man, die dronken was, een wijs besluit?
Tweede Slaaf.
Jij bent een echte geheelonthoudingsleuteraar.
90Durf jij beweren dat de wijn ’t verstand beneemt?
Is er soms iets, dat meer vermag, dan juist de wijn?
Kijk, als de menschen lekker aan het drinken zijn,
Dan worden ze rijk, ze winnen altijd hun proces,
Ze zijn gelukkig, en ze doen hun vrienden goed.
95Breng mij ten minste drommels gauw een kan vol wijn,
’k Besproei mijn geest, en zal een groote wijsgeer zijn!
Eerste Slaaf.
O hemel, wat bezorg j’ ons nog met jouw gedrink!
Tweede Slaaf.
Breng ’t gauw, m’n