Eene schitterende «carrière». Brink Jan ten

Eene schitterende «carrière» - Brink Jan ten


Скачать книгу
lichtpaarse linten glad, die haar hoed van fijn zwart stroo door een breeden strik onder de kin bevestigden, en droogde ze nog sneller haar zakdoek oog en wangen. Toen glimlachte ze met mond en oogen beide, en lispte zij:

      „Arnold! Arnold!”

      Van Reelant liet zijne berekeningen in den steek, en trok haar aan zijne zijde.

      „Heugt het je nog, Suze!” – fluistert hij – „hoe we voor twee jaar in den barren winter van Lindenstein naar Osterwolde reden?”

      „Op den dag, toen De Huibert me vroeg!”

      „Wat is er veel veranderd!”

      „Maar ik ben dezelfde gebleven, Arnold! En jij?”

      „Vraag mij niets! Ik heb je lief!”

      Suze genoot in stilte van haar triumf. Zij had een duister vermoeden gekoesterd, dat Van Reelant, sedert hij naar Den Haag vertrok, eene andere gedragslijn zou volgen. Al de ellende, die haar op eenmaal getroffen had, maakte haar uiterst achterdochtig. Zij had in de verloopen weken wel een groot aantal liefdevolle brieven van hem ontvangen, maar hare voorstelling zijner offervaardigheid ging oneindig verder. Zij had gehoopt op eene volkomen toewijding, vooral nu ramp aan ramp haar verpletterden… Zij liet evenwel spoedig deze illusie varen, en rekende alleen op hare persoonlijke tusschenkomst.

      De coupé hield stil in de Hoogstraat voor de beroemde ateliers van Emile van Pommeren, fils. Door niemand gezien stond de eigenaar van dezen naam achter een gordijn te gluren, hoe „de dame” van meneers familie er mocht uitzien. Toen Suze deftig uit den coupé stapte, terwijl Van Reelant buigend met hare parasol in de hand zich haastte de deur te openen, glimlachte Van Pommeren geheimzinnig, en mompelde hij: „Een vreemde … niet kwaad … kranig, heel kranig!”

      Van Reelant wipte snel de trap op en leidde zijne gast naar zijne zitkamer. Bij het binnentreden viel het ieder bezoeker in 't oog, dat het ruime vertrek overmeubeld was, en dat men er bijna niet loopen kon door den rijkdom aan groote en kleine sofa's, fauteuils, tafeltjes en allerlei soorten van stoelen. Daarenboven was er al te ijverig geofferd aan verguldsel; de pendule, de luchters, de lichtkroon, de lijsten, om reusachtige Engelsche gravuren – wedrennen en jachtpartijen voorstellend – dit alles was zwaar verguld. Gelukkig had de waardige Van Pommeren uitstekende zonneschermen voor de ramen gehangen, zoodat een zacht licht den overvloedigen glans van al dat verguldsel temperde.

      Suze trad aarzelend eenige schreden vooruit. Van Reelant gevoelde zich wat beklemd, en sprak niet. Hij zette zijn hoed op het gesloten klavier en zag, dat Suze voor den spiegel bij den marmeren schoorsteenmantel bezig was voorzichtig de breede, nieuwe linten van haar mooi hoedje los te strikken. Terstond vloog hij haar ter hulp, en nam hij de kanten mantille en den hoed uit hare handen. Voorzichtig legde hij beide weg, en wachtte eene poos, terwijl zij zwijgend hare handschoenen uittrok. Toen kwam hij naast haar staan, en zei met zachte stem, alsof hij vreesde, dat men hen beluisteren zou:

      „Ik maak je mijn compliment, Suze! Je hebt er nog nooit zoo goed uitgezien… En altijd, die mooie, prachtige krullen…”

      Hij roerde met zijne rechterhand even den over haar schouder vloeienden lokkenschat aan.

      Suze opende de fluweelige, donkere oogen en zag glimlachend, vol blijde hoop naar hem op. Van Reelant kon dien blik geen weerstand bieden; met beide armen klemde hij haar vurig aan zijn hart…

      Naast de zitkamer van den referendaris was een aardig kabinetje, waar deze schrandere staatsambtenaar des Zondags déjeuneerde. In de week moest hij zich vergenoegen met een paar broodjes, die de oude, deftige Anna, meid en huishoudster van den hofleverancier beneden, voor hem klaarmaakte. Zijn dienstijver aan het ministerie van Buitenlandsche Zaken gedoogde niet, dat hij zich een oogenblik verwijderde. Bovengenoemd kabinetje zag met één raam op de Hoogstraat uit en onderscheidde zich door een zeer gemakkelijken divan en een drietal kostbare fauteuils, alles met keurig nieuw blauw damast bekleed. Eene ronde tafel voor den divan prijkte met koffie; een buffet op den achtergrond verried, dat Anna voor brood, wijn en eene koude kip gezorgd had.

      „Mag ik de honneurs waarnemen, Arnold?” – vroeg Suze, toen beiden zich aan de tafel van het gezellig vertrek hadden neergezet.

      Van Reelant drukte haar met stralende oogen de hand. En aanstonds nam Suze het beheer over alles, terwijl ze tevreden glimlachte. Ze prees de koffie, schonk voor Van Reelant een glas wijn, en bracht leven en gloed in het anders zoo eenzame kabinetje. Toen het déjeuner was afgeloopen, sprong ze uit haar fauteuil, en zette zich bij hem op den divan. Kalm sprak ze toen:

      „Arnold! Nu moet ik alles eens bedaard met je overleggen! Kunnen we gestoord worden?”

      „Neen! Ik heb mijn oude gedienstige vacantie gegeven, en ik verwacht van niemand visite!”

      „Heel goed! Als je rooken wilt, geneer je niet. Uit mijn brieven ken je mijn toestand. Nadat mama met Betsy en mij een paar weken te Amsterdam bij oom Muller, den kolonel, had gelogeerd, begon ik de handen uit de mouw te steken. Al de ellende van den laatsten tijd had mij haast bedwelmd. Maar wat het meest mij drukte, was de schande van nu op kosten der familie te moeten leven. Mijn oom, de kolonel, is rijk door zijne vrouw – hij toonde zich zeer hartelijk, maar … dat kon zoo niet blijven. Snel heb ik mijn plan ten uitvoer gebracht. Ik schreef naar Osterwolde aan Wigbold de Huibert…”

      Van Reelant zag hevig verschrikt op. Maar voor hij een woord spreken kon, ging Suze voort:

      „Laat mij uitspreken! Ik wist wat ik deed. De beide De Huiberts wenschen, dat niemand ons geheim zal kennen. De menschen in Osterwolde gissen nog in den blinde. Ze denken, dat Onno zich den plotselingen dood van papa en alles wat daarbij moest uitkomen, zoo sterk heeft aangetrokken, dat hij niet meer op Lindenstein wil blijven wonen. Ik heb Wigbold geschreven, dat ik scheiding eischte…”

      „Suze!”

      „Luister dan toch eerst! Ik wist, dat hij het afslaan zou… Maar ik verlangde onderstand, ik wilde fatsoenlijk leven, als mijn naam mevrouw De Huibert zou blijven … en ik heb gekregen wat ik vroeg!”

      Suze sprak haperend, met neergeslagen oogen. Zij vreesde voor den indruk van deze laatste woorden.

      Maar Van Reelant bleef afgetrokken zwijgen.

      Zijne misdadige betrekking tot De Huibert's echtgenoote zou een geheim blijven. Hij had het grootste belang dit geheim te helpen bewaren. Dat Suze, nu hare familie tot den bedelstaf was gezonken, steun had durven vragen bij den broeder van den bedrogen Onno, scheen hem vermetel … maar hij durfde geene tegenwerping maken. Hij dacht aan den steun, die er misschien van hem zou kunnen gevorderd worden … hij dacht aan zijne toekomst…

      Suze schuift nader tot hem, en legt de linkerhand op zijn schouder.

      „Ben je boos, Arnold?” – vraagt ze. – „O, misken me niet! Ik deed het in je belang, ik deed het, omdat ik je liefheb! Ik wilde geen schrikbeeld, geen levend verwijt voor je zijn. Ik wilde je terugzien, maar zonder je een enkel oogenblik tot last te worden. Liever zou ik mijn hand afkappen, dan ze uit te strekken naar den man, wiens liefde mijn eenige schat is! Eén ding alleen wilde ik bereiken, de mogelijkheid je van tijd tot tijd in stilte te zien en te spreken!”

      Van Reelant voelde den zachten druk harer hand op zijn schouder! de geur harer lokken omzweefde hem; de donkere oogen keken hem ernstig vragend aan. In stilte wilde zij hem komen zien en spreken, dat was alles. Er ging een licht voor hem op. Plotseling wierp hij alle bekommering van zich af. Ondanks zijne zelfbeheersching klonk er hartstocht in zijne stem, toen hij vroeg:

      „Je hebt me dan wel boven alles lief, Suze? Kan ik op je rekenen, ook hier … nu alles zoo heel anders is?”

      De jonge vrouw rees omhoog uit hare gebogen houding. Haar gelaat werd bleeker, hare oogen schitterden vuriger. Bijna fluisterend antwoordde ze:

      „Arnold! Je weet, dat ik je liefheb! Je moogt het mij niet vragen. Als je nog een nieuw bewijs noodig hebt, stel me dan op de proef! Vorder van me, wat je wilt! Ik zal gehoorzamen!”

      „Goed! Ik geloof je! Ik weet, dat je de waarheid spreekt! En nu ga ik je op de proef stellen, Suze! Onze toestand is hier in Den Haag anders, heel anders dan in Osterwolde. Ik heb het in mijn macht hier zeer snel carrière te maken. Maar een ding is hoofdvereischte, ik moet…”

      Suze


Скачать книгу