Sherlock Holmes: De Agra-Schat. Doyle Arthur Conan
op te eischen. Hij kwam van het station en werd binnengelaten door mijn trouwen Lal Chowdar, die nu dood is. Morstan en ik kregen verschil omtrent de verdeeling van den schat en wij kregen hooge woorden. Morstan was in een opwellenden toorn uit zijn stoel overeind gesprongen, toen hij plotseling zijn hand op zijn zijde drukte; zijn gelaat werd donkerrood en hij viel achterover met zijn hoofd tegen de kist, waarin de schat geborgen was. Toen ik mij over hem heenboog, zag ik tot mijne ontzetting dat hij dood was.
Langen tijd zat ik half verbijsterd te bedenken wat ik zou aanvangen. Het spreekt van zelve dat mijn eerste gedachte was om hulp te roepen: maar ik kon niet anders verwachten dan dat men mij zoude beschuldigen hem vermoord te hebben. De aan zijn dood voorafgegane twist, en de wonde aan zijn hoofd, zouden ten ergste tegen mij getuigen. Daarbij kwam, dat een gerechtelijk onderzoek noodzakelijk eenige feiten omtrent den schat moest aan het licht brengen, dien ik ten koste van alles geheim wilde houden. Hij had mij gezegd dat geen sterveling wist waarheen hij zich begeven had. Het kwam mij dus onwaarschijnlijk voor dat iemand dit dan ooit gewaar zoude worden. Terwijl ik nog over de zaak zat te peinzen zag ik, toen ik mijn hoofd ophief, mijn bediende Lal Chowdar op den drempel der kamer staan. Hij sloop naar binnen en grendelde de deur.
„Vrees niets, Sahib,” fluisterde hij, „geen levend wezen behoeft te weten dat gij hem gedood hebt. Laat ons hem verbergen, en wie zal hem vinden? Ik hoorde het reeds, Sahib,” vervolgde hij, „dat gij twist met hem hadt en evenzeer hoorde ik den slag. Maar mijne lippen zijn gezegeld. Allen slapen. Laat ons hem te zamen wegbrengen.” Dat was voldoende om mij een besluit te doen nemen. Indien mijn eigen bediende niet aan mijn onschuld kon gelooven, hoe kon ik dan hopen aan de uitspraak eener jury te ontkomen? Lal Chowdar en ik, wij begroeven dien nacht het lijk en binnen weinige dagen waren de Londensche bladen vol van de geheimzinnige verdwijning van kapitein Morstan. Naar mijne bekentenis kunt gij oordeelen dat men mij nauwelijks omtrent dit geval kan hard vallen. Mijn fout ligt in het feit dat wij niet slechts het lijk verborgen, maar tevens den schat en dat ik evenzeer Morstan's aandeel als het mijne heb achtergehouden. Daarom wil ik thans beiden uitkeeren. Brengt uwe ooren dicht bij mijn mond. De schat is verborgen in – ”
Op dit oogenblik kwam er een verschrikkelijke verandering op zijn gelaat; hij staarde woest voor zich uit, zijne tanden klapperden en hij gilde met een stem, die ik nimmer vergeten zal: „Houdt hem buiten! Om 's Hemels wil, houdt hem buiten!” Wij keken naar het raam achter ons waarop zijn blik gevestigd was. Daar staarde ons een gelaat aan van uit de duisternis. Wij konden den neus tegen het glas gedrukt zien. Het was een gebaard, harig gelaat, met woeste, wreede oogen en een misdadig uiterlijk. Mijn broeder en ik snelden naar het venster, maar de man was verdwenen. Toen wij tot onzen vader terugkeerden, was zijn hoofd op de borst gezonken en stond zijn pols stil.
Wij doorzochten den ganschen nacht den tuin, doch vonden geen ander teeken van den indringer, dan één voetstap in het bloembed onder het raam. Spoedig echter kregen wij een ander meer treffend bewijs, dat geheime machten om ons heen aan het werk waren. Des morgens werd het venster van onzen vader open gevonden, zijne kasten en kisten doorzocht, en op zijn borst was een stuk papier bevestigd, met de woorden: „Het teeken der vier”. Nimmer werden wij gewaar wat deze volzin beteekende, noch wie de geheime bezoeker geweest was. Zoover wij kunnen oordeelen, was er niets gestolen geworden, hoewel alles doorzocht was. Mijn broeder en ik brachten dit vreemdsoortig geval natuurlijk in verband met den angst die mijn vader gedurende zijn leven vervolgd had, maar het is nog steeds een geheim voor ons.”
Hier zweeg de kleine man om zijn hookah weder aan te steken en bleef toen een poos in diep gepeins verzonken doorrooken. Wij hadden allen met de grootste belangstelling naar zijn zeldzaam verhaal geluisterd. Bij het kort verhaal van haar vader's dood was Miss Morstan doodsbleek geworden, en vreesde ik een oogenblik dat zij in zwijm zou vallen. Zij herstelde echter toen ik haar een glas water te drinken gaf.
Sherlock Holmes leunde achterover in zijn stoel, met afgetrokken voorkomen en halfgesloten oogleden. Toen ik mijn oog op hem vestigde, dacht ik er onwillekeurig aan, hoe hij nog dienzelfden nacht geklaagd had over de eentonigheid des levens. Hier ten minste was een vraagstuk waartoe hij zijne bedrevenheid zou noodig hebben. Mr. Thaddeus Sholto keek ons beurtelings aan met welgevallen, wegens den indruk dien zijn verhaal op ons gemaakt had, en hulde zich voortdurend in de rookwolken uit zijn pijp.
„Mijn broeder en ik,” zeide hij, „waren, zooals gij wel denken kunt, ten zeerste nieuwsgierig naar den schat waarvan mijn vader gesproken had. Weken en maanden groeven wij den ganschen tuin om zonder echter iets te ontdekken. Het was om er waanzinnig van te worden, te moeten denken dat mijn vader juist gestorven was op het oogenblik dat hij de schuilplaats wilde noemen. Wij konden den omvang van den vermisten schat beoordeelen naar het snoer dat hij ervan afgenomen had. Over dit snoer spraken mijn broeder Bartholomeus en ik herhaaldelijk. De parels waren van zeer groote waarde en hij kon er niet van scheiden, want mijn broeder was wel eenigszins met de gebreken mijns vaders behept. Daarbij dacht hij, dat als wij afstand deden van het snoer, dit ons ten laatste nog in ongelegenheid zou kunnen brengen. Alles waartoe ik hem bewegen kon was, dat hij mij toestond Miss Morstan's adres uit te vorschen en haar op vaste datums een losgemaakte parel toe te zenden, opdat zij ten minste nimmer gebrek zou behoeven te lijden.”
„Dat was zeer braaf van u,” merkte zij op.
De kleine man maakte een afwerend gebaar met de hand.
„Wij waren uwe schuldenaars,” zeide hij, „zoo beschouwde ik het tenminste, hoewel broeder Bartholomeus het niet uit dit oogpunt beschouwde. Wij waren zelf rijk genoeg. Ik begeerde niet meer. Bovendien zou het ongevoelig geweest zijn om een jong meisje zoo te behandelen. „Le mauvais gôut mène au crime,” zegt de Fransche spreekwijze terecht. Het verschil in onze meening omtrent deze aangelegenheid ging zoo ver, dat ik het 't raadzaamst vond, om kamers voor mij zelve te huren: en zoo verliet ik Pondicherry Lodge, terwijl ik den ouden Khitmutgar en Williams met mij nam. Gisteren echter vernam ik dat er een hoogst belangrijke gebeurtenis had plaats gehad. De schat was ontdekt geworden. Ik stelde mij onmiddellijk in gemeenschap met Miss Morstan en thans rest ons nog slechts naar Norwood te rijden en ons aandeel te vragen. Ik stelde broeder Bartholomeus gisteravond met mijne zienswijze in kennis, dus zullen wij zooal geen welkome, dan toch verwachte bezoekers zijn.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.