Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers
id="n73">
73
De Egyptenaars schreven met dunne rietjes, die in schrijftafeltjes geborgen werden. Vert.
74
Dit erfdeel van den Mohar is beschreven naar de voortreffelijke voorstellingen van tuinen en huizen van Egyptische grootte in de groeven van Tel-el-Amarna, afgebeeld door Lepsius in zijne Denkmäler aus Aegypten und Aethiopien. Abth. III. Het werd voor een bijzonder voorrecht gehouden, een tuin te bezitten. In den papyrus IV uit het museum van Boelaq, door Mariëtte uitgegeven, wil de schrijver aantoonen, dat elke aardsche bezitting tot verzadiging leidt, en hij kiest tot voorbeeld het huis met een tuin. „Gij hebt voor u,” zegt hij, „een stuk land aangelegd met water doorsneden. Gij hebt uw tuingrond omheind; sykomoren hebt gij in kringen geplant, ze keurig schikkende over het gansche erf van uw huis. Gij vult uw hand met alle bloemen die uw oog aanschouwt. Toch gebeurt het, dat gij ten laatste van alles verzadigd wordt.”
75
De afgestorvene, die gerechtvaardigd is, wordt na zijn dood Osiris, dat is: hij komt tot volledige eenheid (Henosis) met de godheid. De Osiris-mythe vindt men in al hare onderdeelen weder in de letterkundige nalatenschap der Egyptenaars. Plutarchus deelt haar volledig mede. De inhoud is, met voorbijgang van hetgeen niet tot de hoofdzaak behoort, de volgende: Isis en Osiris beheerschen gelukkig en zegen verspreidend het Nijldal. Typhon (Seth) verleidt Osiris om in een kist te gaan liggen; hij sluit die met zijn zeventig helpers en zet haar in den Nijl, die haar noordwaarts in zee voert. Zij landt aan den oever van Byblos. Isis zoekt die kist weeklagende, vindt haar en brengt haar naar Egypte terug. Terwijl zij haar zoon Horus opzoekt, vindt Typhon het lijk, snijdt het in veertien deelen en strooit die over het land. Intusschen is Horus opgegroeid; deze bestrijdt en overwint Typhon, zonder hem te dooden, en geeft aan zijne moeder haar echtgenoot en aan zijn vader, die gedurende zijn schijnbaren dood in de onderwereld heeft geheerscht, zijn troon op aarde weder. Deze zinrijke mythe was een beeld van den cirkelloop der natuur, van de loopbaan der zon en van het lot der menschelijke ziel. De scheppende kracht der natuur en de volheid van den Nijl worden door de droogte, het zonlicht door de duisternis, de mensch door den dood, het goede beginsel door het booze, de waarheid door den leugen schijnbaar vernietigd, hoewel zij allen in de lente (de tijd waarop de Nijl begint te wassen), aan den morgen, in een ander leven en op den dag der wedervergelding zegepralen, evenals Osiris door Horus de overwinning op Typhon heeft behaald.
76
Grieken en Romeinen berichten, dat de Egyptenaars zoo verzot waren op satyre en bijtende scherts, dat zij goed en leven op het spel zetten, om aan hun lust tot spot bot te kunnen vieren. De aanstootelijke afbeeldingen in de zoogenaamde kiosk van Medinet Haboe, caricaturen op een papyrus, enz. bevestigen deze getuigenis. Merkwaardig is eene plaats bij Flavius Vopiscus (Ed. Peter II, p. 208 c. 7), een Latijnschen geschiedschrijver uit den tijd van Diocletianus, die de Egyptenaars bijna met de Franschen vergelijkt. „Zij toch zijn,” zegt hij „gelijk men genoeg weet, winderig, lichtgeraakt, opgeblazen, beleedigend en zeer ijdel, vrij, uitermate begeerig naar nieuwtjes, makers van verzen en stekelige gezegden, sterrenduiders, wichelaars, geneeskundigen.”
77
Thans Fajoem, alwaar bij den tempel van den god Sebek te Krokodilopolis, versierde heilige krokodillen onderhouden en rijkelijk gevoed werden.
78
De godin van den overvloed.
79
Het was voor Germanicus eene voorspelling van zijn aanstaanden dood, toen de Apis weigerde uit zijne hand te eten.
80
Phoenicië.
81
Een gebod uit de heilige schriften, dat telkens wederkeert. Wij vinden het reeds op gedenkteekenen uit het oude rijk, bijv. te Beni Hassan (12e dynastie).
82
Eene plaats in de nabijheid van de trappenpyramide van Saqqarah in de Nekropolis van Memphis, waar reeds in de oudheid druiven moeten zijn geteeld, want van rooden wijn van Kakem (Kochome?) wordt meer dan eens gewaggemaakt.
83
De schrijflustige Egyptenaars schreven vele brieven, waarvan er een groot aantal voor ons bewaard bleven. Zij kenden ook eene vereeniging van briefbestellers en hadden daarvoor in hunne taal het woord „faï sjaat.” Vgl. het voortreffelijk geschrift van Maspero, Du genre épistolaire chez les anciens Egyptiens de l’époque pharaonique.
84
Stammen die uit het oosten kwamen, toen zij door eene Aziatische volksverhuizing naar Egypte werden verdrongen. Zij maakten zich meester van het Nijldal, dat zij bijna 500 jaren beheerschten, totdat zij door de nakomelingen van het oude wettige geslacht der pharao’s, die gedurende dien tijd zich tot Opper-Egypte beperkt zagen, na langdurigen strijd verjaagd werden.
85
Reeds bij zijne geboorte. In een opschrift te Abydus, door Mariëtte uitgegeven en door Maspero verklaard, beroemt Ramses zich, „dat hij reeds koning was in het ei.” Hij is de Sesostris der Grieken. Zijn bijnaam Seseroe-Ra is op de gedenkteekenen bewaard gebleven. Wanneer de Grieken van de groote daden van Sesostris spreken, dan bedoelen zij wat Seti en Ramses te zamen hebben verricht.
86
Ethiopië.
87
Hoofd van een nomos of provincie.
88
„Bij eene goede cultuur,” zeide Napoleon I, „bereikt de Nijl de woestijn, bij eene slechte de woestijn den Nijl.”
89
Eene formule, die zelfs in particuliere brieven van Egyptenaars achter den naam van den pharao voorkomt.
90
In de medische papyrussen zijn tweeërlei recepten voor pillen bewaard, zonder honig voor mannen, met honig voor vrouwen.
91
Huwelijken tusschen broeders en zusters waren in het oude Egypte geoorloofd. Ofschoon dit in strijd was met de Macedonische zeden, namen Ptolemaeën deze gewoonten toch over. Toen Ptolemaeus II Philadelphus, zijne zuster Arsinoë huwde, schijnt men het echter noodig geacht te hebben dit te verontschuldigen door den stand van de planeet Venus met betrekking tot Saturnus en den onvermijdelijken invloed van deze constellatie.
92
In het aan hout zoo arme Egypte is heden nog gedroogde koemest de voornaamste brandstof. – Ook in sommige gedeelten van ons land wordt deze brandstof (bijv. de plaggen in ’t Gooi) door arme lieden gebruikt. Vert.
93
Eene naar beneden gebogen haarvlecht, die alle jonge leden van vorstelijke huizen droegen. Ook de jeugdige Horus wordt er mede afgebeeld.
94
De eerste koning van de 4e dynastie, die ook in later tijd nog in eere werd gehouden. Van hem heet het op meer dan ééne plaats: „een dergelijke is niet gezien sedert de dagen van Snefroe.” Voor de vereering zijner nagedachtenis waren ook later priesters aangewezen. De gedenkteekenen van zijn tijd zijn de oudste van alle die tot ons kwamen.
95
De krijgsgod der Egyptenaars.
96
De koning, dien Herodotus Asychis noemt, en die waarschijnlijk tot de 4e dynastie gebracht moet worden, zal het eerst hebben toegelaten de mummiën der voorvaderen te verpanden. „Wie dit onderpand gaf, en de schuld niet had willen terugbetalen, dien zou na zijn dood noch in zijn vaderlijk, noch in eenig ander graf eene plaats worden ingeruimd. Ook aan zijne nakomelingen zou de begrafenis worden geweigerd.” Herodotus II, 136.
97
De zwaarste straf, die een Egyptisch soldaat treffen kon. Het schijnt dat deze straf ook alleen voor krijgslieden bestond.
98
Ongeveer 81,000 gulden.