Handboek voor Bijenhouders. J. Dirks
meer der genoemde kenteekenen men gelijktijdig waarneemt, met des te meer zekerheid kan men, bij gunstig weder, binnen eenige dagen, een voorzwerm verwachten.
Op den zwermdag zelven, is de vlugt der bijen, reeds vroeg in den morgen, onregelmatig. Er vliegen er velen af, doch zij gaan niet naar het veld: zij vliegen in kringen om de woning en gaan er weder in. Eenigen loopen op de vliegplank onrustig heen en weder, zonder af te vliegen. Nu is de vliegplank sterk bezet, dan is zij weder ledig. Bij herhaling beginnen er eenigen voor te spelen en heffen den zwermtoon aan; spoedig breken zij dat voorspel weder af en gaan in de woning terug. De met bloemenstof-balletjes beladen, uit het veld komenden leggen die niet af, doch loopen er mede over het werk rond of komen er het vlieggat weder mede uit, en voegen zich bij de voorliggende bijen. De zwerm kan nu ieder oogenblik afkomen; doch voor dit geschiedt komen er eenige bijen uit de woning en loopen over de voorliggende heen en weder, waarop allen zich met overhaasting in de woning begeven, daarbij met de vleugels slaande en een vrolijk gonzen aanheffende, terwijl zij zoo sterk dringen, dat het vlieggat als het ware verstopt wordt. Thans gaat al het volk naar de honigcellen en vult zich de honigmaag. Zij weten toch dat zij in eene ledige woning zullen komen, en moeten zich dus van eenigen voorraad voorzien om, in geval het weder ongunstig werd, niet om te komen. Vóór den stok ontstaat nu een meer en meer toenemend voorspel, onder het aanheffen van den vrolijken zwermtoon; de bijen stroomen met overhaasting en gedrang uit het vlieggat en – de zwerm is geboren.
Het afvliegen van een voorzwerm heeft alleen bij schoon, warm weder plaats; gewoonlijk tusschen ’s morgens acht en ’s namiddags twee ure: vroeger of later zal men hen zelden zien afkomen.
Het kan gebeuren dat men bij gunstig weder al de opgegeven voorteekenen waarneemt, en toch verscheidene dagen te vergeefs naar een zwerm wacht; soms komt hij zelfs in het geheel niet, en worden de aangezette moedercellen door de bijen vernietigd. Met zekerheid kan daarom nooit gezegd worden dat een zwerm komen zal; doch, wanneer de uit het veld komende bijen de bloemenstof-balletjes niet afleggen, dan mag men dit als het meest te vertrouwen voorteeken beschouwen, dat er een zwerm op handen is.
Soms, vooral op sterk bezette standen, vliegt plotseling een voorzwerm af, zonder dat een der opgegeven kenmerken te zien geweest is, ja zelfs terwijl er nog geene moederwiegen zijn aangezet. Het ontstaan van deze zwermen, die onvoorbereide zwermen heeten, moet hoofdzakelijk worden toegeschreven aan het opwekken van de zwermdrift door oorzaken, die buiten den stok aanwezig zijn. Hoewel zij de toebereidselen tot het zwermen nog niet aangevangen, veel min voleindigd hebben, kunnen volkrijke stokken hieraan soms geen weêrstand bieden. Wanneer b. v. na koude donkere dagen, die het inzamelen niet geheel verhinderd hebben, maar toch de zwermdrift onderdrukten, plotseling een warme dag, met rijke honigdragt, volgt, zoodat alle stokken sterk vliegen en voorspelen, en van verscheidene zwermen afvliegen, dan kan een nog onvoorbereide stok hierdoor zoo worden opgewekt, dat hij een lustig voorspel begint te houden en, onder het aanheffen van den vrolijken zwermtoon, vliegt nu een zwerm af.
Dat werkelijk het zwermen van den eenen stok er ook andere toe aanspoort, mag men daaruit afleiden, dat men op enkele dagen vele zwermen te gelijk ziet afvliegen, terwijl er wederom op andere geen enkele stok zwermt.
Ook ziet men wel onvoorbereide zwermen afvliegen, wanneer na een ongunstig voorjaar, waarin weinig is opgelegd en dien ten gevolge de wasbouw heeft stilgestaan, gunstiger weder invalt. De moederbij is daardoor toch in staat gesteld de voorhanden zijnde cellen spoedig met eijeren te bezetten; ontwaakt nu plotseling de zwermdrift, dan zetten de bijen moedercellen aan en verzuimen den wasbouw, en weldra ziet men een zwerm afkomen, hoewel de woning soms niet ten halve volbouwd is.
Voor de voortplanting der bijen en het welslagen van hare teelt zijn de voorzwermen de beste; want, omdat zij het vroegst en gewoonlijk in de rijkste honigdragt komen en meestal het volkrijkst zijn, kunnen zij niet alleen in de eerste twee of drie weken een voldoenden wasbouw optrekken, maar zelfs zooveel honig opzamelen, dat zij hun geheelen wintervoorraad, van 10 tot 12 Ned. pond, en soms nog veel meer inhalen.
Een belangrijk voordeel bezitten deze zwermen ook in de bevruchte moederbij. Zoodra er toch cellen gereed zijn, kan zij die met eijeren bezetten en na drie weken begint het broed alweder uit te loopen, waardoor nieuwe inzamelaars in den gunstigsten tijd worden geboren, terwijl ook het dagelijksch verlies van volk, door den natuurlijken dood of door toevallige omstandigheden veroorzaakt, wordt hersteld.
Het moet ieder in het oog vallen, dat het van zeer veel belang is, dat nieuwe zwermen nog in tijds een behoorlijken wasbouw kunnen optrekken. Zonder cellen kan er toch geen broed worden aangezet, en honig noch bloemenstof worden opgelegd.
Volgens de oude leerwijze schatte men daarom de voorzwermen bijzonder hoog. Men kon toch den zwerm geen reeds bestaanden bouw toevoegen dan door hem, in het gunstigste geval, in een korf te plaatsen, waar men het vorige jaar de bijen had uitgedreven, nadat hij door haar gedeeltelijk bebouwd was. Zulk een bouw is echter in de meeste gevallen, door de daarin aanwezige wasmotmaden, geheel of gedeeltelijk bedorven, hetgeen men, omdat de bouw onbewegelijk is, niet altijd kan ontdekken. Men loopt dus gevaar meer na- dan voordeel van deze handelwijze te bekomen: ik heb er ten minste nooit het beoogde doel mede bereikt. Veeleer scheen het mij toe dat er aan de bijen de moed door benomen werd, omdat zij meestal eene vervuilde, met wasmot verontreinigde, woning ontvingen, welke te zuiveren haar meer tijd kostte, dan het optrekken van een geheel nieuwen bouw. Had men geene gedeeltelijk bebouwde korven, dan bevestigde men boven in de woning eenige stukjes van wastafels, waaraan de bijen haar bouw konden beginnen en voortzetten.
Bij de Dzierzon’sche woningen, waarin de bouw geheel aan losse staafjes hangt, zoodat men elke tafel afzonderlijk kan uitnemen, kan men de geheel ledige tafels wegnemen en zorgvuldig bewaren. Men kan dan elken zwerm een goeden bouw aanbieden; want heeft men geene ledige tafels voorhanden, dan neemt men uit andere woningen de misbare tafels, die alleen werkbijencellen bevatten, en geeft er hem zooveel, als men naar zijne sterkte noodig oordeelt. Hij kan dan terstond den medegebragten honig opleggen en dadelijk honig en bloemenstof inzamelen en bergen. De bijen behoeven nu haar tijd en hare krachten niet aan de wasbereiding op te offeren; de groote hoeveelheid honig, daartoe vereischt, blijft gespaard, en eindelijk behoeft de moederbij, voor de eijerlage, geen oogenblik naar cellen te wachten.
Het is ook zeer nuttig om bij de in te hangen wastafels er eene met honig en eene met bloemenstof te voegen. Men hangt dan eerst die met bloemenstof, daarna de ledige en eindelijk de met honig gevulde in de woning. Bij onverhoopt invallend ongunstig weder, behoedt men de bijen hierdoor voor gebrek.
Dat men de bijen de zorg voor de wasbereiding bespaart, kan ten gevolge hebben, dat zulk een zwerm zijn wintervoorraad heeft ingedragen, wanneer andere nog niets dan ledige tafels hebben. Wil men deze dan door den winter brengen, dan moet men hen sterk voeren of met anderen vereenigen.
Den kleinsten zwerm kan men ook in weinige dagen tot den sterksten maken, door tafels met broed, dat op het uitloopen is, in de woning te hangen. Men ontneemt dat aan die stokken, die er overvloed van hebben en die hun verlies, door de vruchtbare moederbij, spoedig hersteld zien. In vele gevallen is het zelfs eene nuttige berooving, omdat men er soms volkrijke stokken de gelegenheid door aanbiedt, om de ledige tafels, die de plaats van het uitgenomen broed innemen, terstond met honig te vullen, en er hun tevens verkoeling door geeft.
Het voordeel, dat de voorzwerm van de oude, bevruchte koningin heeft, en dat wij reeds opgaven, heeft slechts betrekking op den loopenden zomer; want jonge moederbijen zijn veel beter dan oude, omdat in het derde jaar hare vruchtbaarheid sterk afneemt. Wilde men nu jaarlijks den voorzwerm als zoo voordeelig blijven beschouwen, men zou zich, in het derde jaar minder en in het vierde weinig over zijn voorspoed behoeven te verheugen, maar zelfs moederloosheid kunnen verwachten, door het sterven der afgeleefde koningin. Het is dan ook voor den bijenhouder van het grootste belang, om bekend te zijn met den ouderdom der moederbijen; want het intreden van moederloosheid, in het najaar of vroeg in het voorjaar, is toch meestal daaraan toe te schrijven, dat men te weinig acht slaat op haar ouderdom. Men moet haar niet ouder dan drie jaar laten worden, doch haar dan, tegen het najaar, uit den stok nemen en vervangen door eene bevruchte, van hetzelfde jaar. Het zijn de Dzierzon’sche woningen alweder, die dit gemakkelijk maken, terwijl het in de oude moeijelijk, of in het geheel niet kan worden verrigt.
Alle zwermen, die na het af vliegen van den voorzwerm afkomen, worden nazwermen genoemd en naar