De Ellendigen (Deel 2 van 5). Victor Hugo
in ’t oog. Dit kalm gelaat onder den kleinen steek der school van Brienne, deze groene uniform, welker witte omslag de ster verbergt, de overjas die de epauletten bedekt, de strik van het roode lint onder het vest, de zeemlederen broek, het witte paard met zijn purperfluweelen schabrak, waarop in de hoeken gekroonde N’s en arenden, de rijlaarzen over zijden kousen, de zilveren sporen, de degen van Marengo, – deze geheele gestalte van den laatsten Cesar staat voor aller verbeelding, door de eenen toegejuicht, door anderen veroordeeld.
Deze gestalte stond lang in vollen glans; dit was ten gevolge van zekere verduistering, die aan legenden eigen is, en die de waarheid steeds min of meer omsluiert. Thans echter heeft de geschiedenis hier haar licht aangebracht.
Dat licht der geschiedenis is onmeedoogend; het heeft dit zonderlinge en goddelijke, dat het, hoewel het licht is, en juist omdat het licht is, vaak duisternis brengt, waar men helderheid zag; van denzelfden mensch maakt het twee verschillende schijngestalten, waarvan de eene de andere bestrijdt en terechtstelt – de duisternis van den despoot in worsteling met den glans van den veldheer. Hieruit volgt een juister maatstaf voor de waardeering des volks. Het verwoeste Babylon verlaagt Alexander; het geketende Rome verlaagt Cesar; het vernielde Jeruzalem verlaagt Titus. De dwingelandij volgt den dwingeland. ’t Is een ramp voor een mensch, een duisternis achter te laten die zijn gestalte heeft.
Vijfde hoofdstuk.
Het „duistere iets” der veldslagen
Ieder weet, welk aanzien de veldslag in den beginne had; een verward, onzeker, weifelend, voor beide legers dreigend begin; evenwel meer nog voor de Engelschen, dan voor de Franschen.
Het had den geheelen nacht geregend; de regen had den bodem doorweekt; in de holten der vlakte was het water als in kuipen vergaard; op sommige plaatsen stond het tot aan de assen der treinwagens; van de buikriemen der paarden droop het slijk; zoo het graan en de rogge, die door al de voertuigen ter aarde geworpen waren, de poelen niet gevuld en eenige vastheid onder de wielen gevormd had, zou iedere beweging, voornamelijk in de richting van Papelotte, onmogelijk zijn geweest.
Het gevecht begon laat; Napoleon, zooals wij gezegd hebben, had de gewoonte, de geheele artillerie als een pistool in zijn hand te houden, om ’t nu op dit, dan op dat punt van den veldslag te richten, en hij had willen wachten totdat de bespannen batterijen ongehinderd konden rijden en galoppeeren; daarvoor moest de zon te voorschijn komen en den grond drogen. Maar de zon kwam niet te voorschijn. ’t Was niet meer de ontmoeting van Austerlitz. Toen het eerste kanonschot gelost was, zag de Engelsche generaal Colville op zijn horloge en overtuigde zich, dat het vijf minuten over half twaalf was.
Het gevecht werd met woede, met grooter woede wellicht dan de keizer wenschte, door den linkervleugel der Franschen tegen Hougomont begonnen. Te zelfder tijd viel Napoleon het centrum aan door de brigade Quiot tegen La Haie-Sainte te werpen, terwijl Ney met den rechtervleugel der Franschen den linkervleugel der Engelschen aanviel, die op Papelotte steunde.
De aanval tegen Hougomont was eenigermate geveinsd, hij had ten doel, er Wellington te lokken en hem links te doen buigen. Dit plan zou gelukt zijn, zoo de vier compagnieën der Engelsche garde en de moedige Belgen der divisie Perponcher niet krachtig de positie behouden hadden, zoodat Wellington, in plaats van er zijn troepen opeen te hoopen, zich kon bepalen tot er ter versterking vier andere compagnieën der garde en een bataljon Brunswijkers te zenden.
De aanval van den rechtervleugel der Franschen tegen Papelotte diende eigenlijk om den linkervleugel der Engelschen omver te werpen, den weg naar Brussel af te snijden, den Pruisen, die komen konden, den doortocht te beletten, Mont-Saint-Jean te bemachtigen. Wellington tot Hougomont, van daar tot Braine-l’Alleud en verder tot Hal terug te drijven; niets was eenvoudiger. Eenige toevalligheden daargelaten, gelukte deze aanval. Papelotte werd genomen; la Haie-Sainte werd bemachtigd.
Hier verdient het volgende opmerking: Bij de Engelsche infanterie, voornamelijk bij de brigade van Kempt, waren veel rekruten. Tegenover onze geduchte infanteristen waren deze jonge soldaten dapper en van veel nut. Bovenal deden zij uitmuntenden dienst als tirailleurs; als tirailleur is de soldaat eenigszins aan zich zelven overgelaten, en wordt om zoo te zeggen zijn eigen generaal; deze rekruten vertoonden iets van het Fransche vernuft en van hun levendigheid. Deze jeugdige infanterie bezat vuur. Dit mishaagde Wellington.
Na de bemachtiging van la Haie-Sainte was de veldslag weifelend.
In dezen dag, van ’s middags af tot vier uur toe, ligt een duister tusschenvak; het midden van den slag is schier niet te onderscheiden en deelt in de donkerheid van het strijdgewoel. Maar er ontstaat een schemering. In dezen nevel bespeurt men groote golvingen, een duizelende gezichtsbegoocheling, het toenmalige, thans schier onbekende krijgstuig, kolbaks, schitterende, vliegende sabeltasschen, over de borst gekruist lederwerk, patroontasschen met grenaten, huzaren-dolmans, roode, geplooide laarzen, zware schako’s met vangsnoeren, de bijna zwarte Brunswijksche infanterie onder de roode Engelsche infanterie gemengd, de Engelsche soldaten met witte winksen, in plaats van epauletten, de lichte Hanoversche ruiterij met lederen hoogen helm, waaraan koperen stormbanden en roode pluimen, de Schotten met bloote knieën en geruite plaids, de groote witte slobkousen onzer grenadiers; dit alles zijn schetsen, maar geen krijgskundige aanwijzingen; iets voor Salvator Rosa, maar niet voor Gribeauval.
In elken veldslag is steeds iets wolkerigs gemengd. Quid obscurum, quid divinum. Ieder geschiedschrijver geeft aan dergelijk krijgsgewoel min of meer de gestalte welke hem behaagt. De schok der gewapende drommen geeft een terugwerking, die de generaals, niettegenstaande alle zorg, onmogelijk nauwkeurig kunnen berekenen; in het gevecht grijpt het plan van den eenen veldheer in dat van den anderen, en het een wordt door het ander gewijzigd. De linie van bataille buigt en kronkelt als een draad, de beken bloeds stroomen her- en derwaarts; de fronten der legers golven, de terugtrekkende of uitvallende regimenten vormen kapen of inhammen, al deze klippen bewegen zich gestadig de eene voor de andere; waar de infanterie was, komt de artillerie; waar de artillerie was, komt de cavalerie aangesneld; de bataljons zijn rookwolken. Er was iets: zoek, en ’t is verdwenen, de open ruimten verplaatsen zich, de donkere golvingen naderen of wijken; als door een grafwind worden deze heillooze drommen voortgestuwd, teruggedrongen, uitgezet, en verdreven. Wat is een gevecht? Een trilling. De onbeweeglijkheid van een wiskunstig plan rekent bij minuten, niet bij dagen. Een veldslag kan alleen een bij uitstek groot schilder malen, die al wat de wereld bevat in zijn penseel heeft; Rembrandt is daartoe beter dan Van der Meulen. Van der Meulen, die des middags nauwkeurig is, liegt te drie uren. De meetkunde bedriegt: alleen de orkaan is waar. Dit geeft aan Folard het recht Polybius tegen te spreken. Voegen wij hierbij dat er altijd een zeker oogenblik is, dat de veldslag in afzonderlijke gevechten ontaardt en zich in ontelbare kleine feiten splitst, die, om Napoleon’s eigen woorden te gebruiken, „veeleer tot de geschiedenis der regimenten, dan tot die van het leger behooren.” In zoodanig geval heeft de geschiedschrijver onbetwistbaar het recht tot samendringen. Hij kan slechts de hoofdomtrekken van den strijd geven, en geen verhaler, hoe nauwgezet ook, kan nauwkeurig den vorm van die vreeselijke wolk bepalen, welke een veldslag wordt genoemd. Dit is ten aanzien van alle groote gewapende schokken waar, en vooral op Waterloo van toepassing.
Des namiddags evenwel, op een zeker oogenblik, werd de veldslag duidelijker.
Zesde hoofdstuk.
Des namiddags te vier uren
Tegen vier uren was de toestand van het Engelsche leger hachelijk. De prins van Oranje commandeerde het centrum, Hill den rechtervleugel, Picton den linkervleugel. Vol vuur en onverschrokken riep de prins van Oranje den Hollanders-Belgen toe: „Nassau! Brunswijk! nimmer terug!” Hill, die verzwakt was, had zich tegen Wellington geleund. Picton was gesneuveld. In hetzelfde oogenblik, dat de Engelschen den Franschen het vaandel van het 105e linie-regiment ontnamen, hadden de Franschen den Engelschen generaal Picton met een kogel door ’t hoofd gedood. Wellington had in den slag twee steunpunten, Hougomont en la Haie-Sainte; Hougomont verdedigde zich nog, maar stond in brand; La Haie-Sainte was genomen. Van het Duitsche bataljon, dat haar verdedigde, waren nog slechts twee en veertig man over; op vijf na waren al de officieren gesneuveld of gevangen genomen. In die schuur hadden drie duizend strijders elkander verdelgd. Een sergeant der Engelsche garde, de eerste bokser van Engeland, dien zijn krijgsmakkers onkwetsbaar beschouwden, werd er door een kleinen Franschen tamboer gedood. Baring was verdreven, Alten was