Brieven uit en over Amerika. Gerritsen Carel Victor
en
Brieven uit en over Amerika
Voorwoord
De brieven door mijn echtgenoot, op onze reis door verschillende Staten van Noord-Amerika in 1904 voor het Algemeen Handelsblad alhier geschreven, hebben blijkbaar de belangstelling van velen gewekt, want nog steeds ontvang ik van wijd en zijd aanvragen om inlichtingen. Het is om die reden, dat ik tot de uitgave er van besloot; zij zijn dan gemakkelijker te raadplegen voor hen, die naar Amerika willen gaan, of die van Amerika en Amerikaansche toestanden wat wenschen te weten.
Ik kan evenwel niet nalaten bij deze uitgave te vermelden, hoezeer de schrijver het betreurde, dat hij bij het schrijven gehouden was te blijven binnen de afmetingen van een dagbladcorrespondentie, omdat daardoor zooveel over sociale toestanden en sociale instellingen, over de verhouding van werkgever tot werkvolk, over de arbeidersbeweging in ’t algemeen, over het onderwijs, het bankwezen, over volksbibliotheken enz. waarvan hij uitgebreide aanteekeningen had gemaakt, onvermeld moest blijven. Hij had zich dan ook vast voorgenomen, na afloop der verkiezingsdrukte, nog te schrijven over eenige van deze onderwerpen, die hem in Amerika in een nieuw licht waren verschenen; maar … ook dat werk moest, bij zooveel meer, ongedaan blijven.
Zooals trouwens steeds op ontspanningsreizen, wekte ook in Amerika, de zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van land en volk voornamelijk zijne belangstelling. Hiervan zich goed op de hoogte te stellen en voor zoover mogelijk de verkregen kennis dienstbaar te maken aan het belang van eigen land en landgenooten, daarvoor was hem geen moeite te groot, geen tijd te kostbaar. Van dien geest getuigen ook deze, zijne brieven.
Eenige, gedurende onze reis door mij geschreven artikelen, in andere bladen verschenen, heb ik er bijgevoegd. Zij handelen grootendeels over andere onderwerpen en kunnen als aanvulling dienen.
Brieven uit en over Amerika
I
De indrukken door mij verkregen van het leven en van het volk in Amerika ga ik melden. Doch vooraf een korte inleiding.
Ik zou voor het eerst Amerika bezoeken; voor het eerst een zeereis van eenige dagen maken. Geen wonder dus dat ik, wetende hoe vatbaar ik ben voor zeeziekte, tegen die reis heb opgezien. Toch is gelukkig gebleken dat deze vrees ongegrond was. De bouw en de inrichting der groote booten op Amerika geven dezen een vastheid die de kans op zeeziekte tot een minimum reduceert, zoodat dan ook bij een tamelijk sterke bries en beweeglijke zee, op de “Potsdam” weinig of geen schatting aan de visschen werd betaald.
Welk oneindig genot biedt dan zulk een zeereis! De pracht der zee met haar onophoudelijke veranderingen van kleur en beweging en haar frissche bries soms afgewisseld door bijna volkomen afwezigheid van wind, behoudens het koeltje dat de 15 mijlen vaart, waarmede het schip zich voortbewoog, veroorzaakte, deed werkelijk niet naar het einde der reis verlangen. Integendeel. Naarmate de dagen heensnelden werd het verlangen naar het einde der reis minder. En dit was niet mijn persoonlijk gevoelen, maar dat van nagenoeg de meesten der eerste klas-reizigers.
Wij waren op een mooi schip: de “Potsdam” van de Holland-Amerika lijn; het personeel van den hoogste tot den laagste in rang, putte zich uit in voorkomendheid en goede zorgen voor de passagiers. En kaptein Stenger was een voorbeeld van opgewektheid en jovialiteit. De tafel was uitmuntend; van den eersten tot den laatsten dag werden wij onthaald op de smakelijkste spijzen en op de fijnste vruchten. De Hollandsche zindelijkheid werd overal betracht. Voeg bij dit alles een prettig gezelschap, dat de dagen deed heenvliegen, en men kan denken welke indruk mij van deze eerste zeereis is bijgebleven.
Aan boord heerschte algemeen een aangename opgewekte geest. Het gros der bijna 200 eerste klas passagiers bestond uit Amerikanen, overigens Hollanders en enkele Duitschers en Franschen – geen Engelschen. Het bleek mij uit de gesprekken met Amerikanen aan boord en later ook hier in Amerika dat de Holland-Amerikalijn, en in ’t bijzonder kapitein Stenger, zich mogen verheugen in eene bijzondere populariteit bij de Amerikanen. Het trof al bijzonder gelukkig dat wij onzen voortreffelijken consul-generaal, den heer Planten, die reeds meer dan 25 jaar op zoo uitnemende wijze de belangen onzer Nederlanders te New-York voorstaat, tot onze mede-passagiers mochten rekenen. Met groote voorkomendheid interesseerde hij zich voor het doel van ieders reis naar de Nieuwe Wereld en van den ochtend tot den avond was hij voor de Nederlanders de welwillende vraagbaak, onvermoeid in het geven van nuttige wenken en inlichtingen.
Met den heer Grevers, van Amsterdam, die als regeerings-vertegenwoordiger het congres van tandheelkundigen te St. Louis ging bijwonen, en den heer Martens, van ’s-Hage, gedelegeerd lid der Regeeringscommissie voor de schoone kunst, die als lid der jury naar St. Louis trok, vormde hij het trio officieele personen dat naast den kapitein van het schip bij de maaltijden aan het hoofd van de tafel was gezeten. Hetzelfde trio dat met den kapitein een verrukkelijken feestavond organiseerde.
Het toeval wilde namelijk dat eenige Hollandsche en Amerikaansche artisten zich bevonden onder de passagiers.
Op uitnoodiging van genoemd comité werden zij bereid bevonden, ten bate van de Zuidhollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelingen, hun talenten ten beste te geven. Verdienstelijk was o.a. een voordracht van den bekenden Amerikaanschen komiek Edwards, maar het meeste applaus, de grootste toejuiching viel Mevr. Coïni-Francisca ten deel, onze bekende zangeres van de Nederlandsche Opera die, van Amerika geboortig, naar haar vaderland terugkeert om daar als solo-zangeres de lauweren en de dollars te oogsten, die haar zoo rechtmatig toekomen.
Te lang is mij de reis, die van Boulogne naar New-York 10 etmalen duurde, niet gevallen, maar voor hen die, om welke reden ook, niet gaarne zoo lang onderweg zijn, en dat zijn verreweg de meesten, duurt zij te lang. Ik heb dat in de laatste dagen bij herhaling gehoord. Ik heb Belgen, Zwitsers en Franschen gesproken, die mij verzekerden met de Holland-Amerika-lijn niet te zijn overgekomen, omdat de booten er te lang over doen.
De Amerikaansche bladen meldden de vorige week met veel ophef de aankomst van de “Kaiser Wilhelm II” der Norddeutsche Lloyd na een reis van Cherbourg naar New-York in 5½ etmaal, dus bijna de helft van den duur der “Potsdam”-reis.
Indien onze wakkere directie te Rotterdam, op den duur bij de populariteit der lijn, ook het drukke passagiers-verkeer wil behouden, zal zij m.i. op middelen bedacht moeten zijn om de “snelvaarders” in den duur van de vaart zoo niet te overtroeven, dan toch minstens nabij te komen.
En daarvoor biedt, als ik mij niet bedrieg, een nieuwe Amerikaansche constructie der stoommachine de gelegenheid. Ik zal mij aan eene beschrijving dezer nieuwe constructie, voor de aanwending van stoom en electriciteit niet wagen, doch alleen vermelden tot welke conclusie een vakblad na de bespreking der “Turbine” kwam. “De electrische generatoren van zeer hooge spanning – zegt bedoeld blad – zijn zoo omvangrijk geworden, dat zij de grens van mogelijke constructie en van beschikbare ruimte nagenoeg bereikt hebben. En toch blijft de vraag naar steeds krachtiger werktuigen aanhouden. Spoed en kracht gaan in deze hand aan hand. De groote regeneratoren werden voortgedreven met den spoed als de monstermachines ze konden drijven. Toen dit punt bereikt was, was men met de geleidelijk zich ontwikkeld hebbende turbine gereed. Met een turbine, die 750 wendingen maakt in de minuut, is het mogelijk van een kleinen electrischen generator eene hoeveelheid electrische energie te verkrijgen, als voorheen slechts van een oneindig veel grootere machine kon verkregen worden.”
Uit hetzelfde blad vernam ik dat hier “turbines” in werking zijn van 6500 paardenkracht, maar voegt het er bij, dit is nog slechts een begin.
Indien het nu waar is dat deze machines minder aan slijtage onderhevig zijn, minder dan de helft van oppervlakte in een schip noodig hebben, en minder aan brandstof kosten, voordeelen die wellicht alleen door de ervaring zijn te constateeren, dan zullen toch zij die er het eerst bij zijn om ze op hun schepen aan te brengen, hun concurrenten het hoofd kunnen bieden en het passagiers-vervoer tot zich trekken.
De “Kaiser Wilhelm II”, waarvan ik hierboven sprak, heeft machines van 40.000 paardenkracht. De Cunard-line laat nu booten bouwen met de nieuwe verticale turbines en zal dan met 60.000 paardenkracht stoomen. Deze zullen de reis dan stellig in nog minder dan 5½ dag doen. En wat zeker het grootste voordeel van deze vinding kan genoemd worden, is de afwezigheid van vibratie, waaraan de tegenwoordige snelvaarders